Baas Huijskens
Bij de aanleg van het 'Groot Noordhollandsch Kanaal' werden door sommige aannemers, waaronder baas Huijskens, ontstellend lage lonen betaald. Dit leidde tot een aantal massale arbeidsconflicten en in 1823 zelfs tot moord en doodslag.
De arbeiders van aannemer Gerrit Huijskens waren dat jaar al een tijd lang in staking omdat ze naar hun oordeel zwaar werden onderbetaald. Huijskens weigerde de stakers het door hen al verdiende loon uit te betalen. Ze trokken daarop op dinsdag 27 mei naar zijn onderkomen. Uiteindelijk werd zijn woning belegerd door een driehonderdkoppige menigte. De poldergasten probeerden binnen te dringen, maar de aannemer bleek bewapend te zijn en schoot twee arbeiders, Guus Oosterling en Toon Sulman, dood.
Het lukte de ingenieur van Waterstaat, Isaac van Asperen, na enige tijd de menigte te bedaren en Huijskens te overreden te onderhandelen. Toen Huijskens naar buiten kwam, laaide de woede van de poldergasten echter weer op. 'We hebben hem, we hebben hem! Slaat dood, slaat dood!' werd er geschreeuwd.
Uitzinnig van haat stortte het volk zich op de aannemer, die nog geroepen zou hebben: 'Neemt al mijn geld en goed, laat mij mijn onderbroek en nu nog maar het leven!'
Tevergeefs, hij werd doodgeslagen en zijn woning geplunderd.
De poldergasten vierden die avond uitbundig feest. In een dranklokaal juichte Pieter Buttenaar 'Bij God, Baas Huijskens, de hond, is dood'. Hij werd later samen met vijf andere poldergasten door de Amsterdamse rechtbank zwaar gestraft voor het begane misdrijf.