In 1871 werd in Amsterdam door J.F.Blankenberg een nieuwe armenzorgvereniging opgericht die zich tooide met de naam 'Liefdadigheid naar vermogen'.
Tot de leden behoorden vooral gegoede burgers.
Het genootschap meende dat er in de armenzorg te weinig aandacht werd besteed aan het voorkomen van armoede.
Men moest de mensen leren voor zichzelf te zorgen.
De omstandigheden van behoeftigen dienden nauwkeurig onderzocht te worden, zodat de beste methode werd gevonden om hen te helpen.
'Liefdadigheid naar vermogen' had vrijwillige armbezoekers in dienst, personen uit de beschaafde stand, die elk maximaal vijf gezinnen kregen toegewezen.
Tijdens zo'n bezoek controleerden zij of de hulp nog nodig was en gaven adviezen.
Er werden raadgevingen verstrekt over de inrichting van de woning, de samenstelling van de maaltijd, hygiƫne en de opvoeding van kinderen.
Niet alle ondersteunden waardeerden de bemoeizucht van de armbezoekers.
Soms kwam het tot heftige woordenwisselingen en zelfs bedreigingen.
Volgens de rapporteur ontstak bijvoorbeeld een zekere mevrouw O. in grote woede toen de armbezoeker haar dochter aanraadde een ander beroep te kiezen dan tramkaartenverkoopster.
Volgens de armbezoeker was dit een slechte baan, eigenlijk even erg als bedelen en bestond er grote kans op prostitutie.
Maar mevrouw O. wilde niet luisteren en riep slechts: 'Gooi die liefdadigheid de deur uit'