In de schouwburg aan de Keizersgracht speelde De Vlaamse opera van Neijts die maandagavond 11 mei 1772 'De qualijk bewaarde dogter' en daarna 'De deserteur'. Of het aan deze stukken lag is niet duidelijk, maar het werd een regelrechte ramp.
Het tweede bedrijf van dit laatste stuk werd in het halfduister van een gevangenis opgevoerd. Op het toneel en in de zaal van de schouwburg rook men tijdens dit bedrijf een duidelijke brandlucht.
Bij de volgende scène bleek de oorzaak. Toen de schuiven van de lichtbakken open gingen, sloeg uit één van de bakken met vetkaarsen een steekvlam. Een eerste bluspoging haalde niets uit. Plotseling schoot de vlam omhoog en stak de coulissen rechts van het toneel aan.
Op dat moment sloeg de paniek toe. Een opgehangen scherm viel brandend over het toneel. In een oogwenk waren de vlammen overal. Van het toneel sloeg het vuur over naar de zaal, waar de bezoekers zich door de deuren persten. Op de smalle trappen vielen de mensen over elkaar heen. Uit de loges en van de gaanderij sprongen toeschouwers naar beneden.
Om half negen had men het eerste vuur gezien, om negen uur loeiden de vlammen uit het dak. Naburige huizen vatten vlam. Stukjes toneeldoek dwarrelden door de lucht en kwamen tot op de Overtoom terecht.
Met achttien doden was het een van de grootste rampen in die tijd. Onder hen waren toneelmeester Brinkman, machinist Treffer en stadsbouwmeester Rouws, die tot het laatst de vlammen trachtten te doven.
Van het logepubliek kwam Jacob de Neufville, het echtpaar Van Lennep en mevrouw Texeira de Mattos om.
De schouwburg zelf was totaal in de as gelegd. Nog jaren later zou in de arme wijken van Amsterdam het verhaal rondgaan dat onder de puinhopen voor duizenden guldens aan goud en zilver moest liggen, van de sieraden van de welgestelde slachtoffers.