In 1887 verrees de
Sophie Rosenthal Bewaarschool voor arme joodse kinderen, op de plaats waar nu het GEB onderstation
staat. De ontwerptekeningen van 1887 laten zien dat de school alleen een benedenverdieping heeft.
Aan de westzijde van de school werd een onderwijzerswoning gebouwd, Nieuwe Uilenburgerstraat 31 (nu 59), waarvoor de eerste steen werd gelegd op 15 juni 1887. Aanvankelijk lagen de school en de woning op een binnenterrein, achter een rij huizen aan de Uilenburgerstraat.
Deze joodse bewaarschool is gesticht op initiatief van Sophie Rosenthal, de vrouw van bankier George Rosenthal. Sophie May werd in Hamburg geboren in een eenvoudig joods gezin als dochter van Zebi Hirsch May en Henriette Goldschmidt.
Ze trouwt in 1856 met George Rosenthal, zoon van de steenrijke bankier Leeser Rosenthal. George en Sophie kwamen in 1864 wonen op de Herengracht 500.
Sophie heeft zich in haar Amsterdamse tijd sterk ingezet voor de minderbedeelden. Dit was voor een groot deel mogelijk door de goed bekend staande Bank Lippmann Rosenthal van haar echtgenoot. Sophie kon uit eigen middelen of via relaties zorgen voor de benodigde financiën.
Naast de bewaarschool heeft Sophie haar naam ook verbonden aan het Rosenthal-May zusterhuis op de Nieuwe Keizersgracht 116 waarvoor zij de grond waarop het zusterhuis gebouwd is eerder aan het Nederlands Israëlietisch Armbestuur geschonken had.
Het zusterhuis werd in 1914-1915 gebouwd naast het Nederlandsch Israëlietisch Ziekenhuis en werd in 1953 verbouwd tot wooneenheden.
De Sophie Rosenthal Bewaarschool had na een grote uitbreiding 10 lokalen en bood plaats aan 500 vooral joodse kinderen. Het hoofdgebouw van de school stond parallel aan de Uilenburgergracht en tussen de school en de gracht was zand waarin gespeeld kon worden.
De goed bekend staande school werd in april 1893 door prinses Wilhelmina met een bezoek vereerd.
In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd deze particuliere school, nadat hij was overgenomen door de gemeente, verbouwd tot Vakschool voor Kleermakers.
Met de komst van de Woningwet van 1901 krijgen de stadsbestuurders een handvat om de slechte woningen in de stad aan te pakken. Uilenburg zal daar als eerste van profiteren. In 1911 wordt het onteigeningsplan goedgekeurd,
gevolgd door een onteigeningssubsidie van Fl. 700.000 van het Rijk waarna in 1916 de afbraak van de vele honderden krotten begint.
Van de 908 woningen zijn er 380 onbewoonbaar en eenzelfde aantal komt niet in aanmerking voor een opknapbeurt.
Zo worden alle huizen tussen de Batavierstraat en de Uilenburgerachterstraat gesloopt. De Nieuwe Uilenburgerstraat wordt opgetrokken met een breedte van 18 m., met een dubbele bomenrij en een plantsoen.
De Uilenburgergracht wordt in het saneringsplan met het oog op de hygiene gedempt, maar dit deel komt niet tot uitvoering in verband met de kosten.
De herinrichting van het eiland is nog niet voltooid wanneer de Tweede Wereldoorlog begint. De joodse bewoners van Uilenburg zijn makkelijk op te sporen en er worden regelmatig razzia's uitgevoerd.