Valeriusplein
Klik op een foto voor een grote afbeelding en meer info.
Valeriusstraat 2, Valerius

Naam: Het plein is vernoemd naar Adrianus Valerius, de gelatiniseerde versie van Adriaen Valéry, (1570/1575-1625) was een Nederlandse tekstdichter en componist. We kennen hem tegenwoordig het best dankzij zijn gedichten over het land- en burgerleven en zijn geuzenliederen die verhalen over de Tachtigjarige Oorlog vertellen. In 1626, een jaar na zijn dood, verschijnt in Haarlem zijn belangrijkste werk. Zijn Nederlandtsche gedenck-clanck is een verzameling geuzenliederen, met melodische notatie, die handelen over de Tachtigjarige Oorlog. Die oorlog duurde van 1568 tot 1648 en Valerius geeft de stand van zaken tot kort voor zijn overlijden. De gedenck-clanck vertelt het verhaal van de opstand in proza, doorspekt met door Valerius bewerkte geuzenliederen en nieuwe, door hem gedichte liederen. De liederen waren steeds gedicht op bestaande, maar door Valerius soms aangepaste, melodieën. Het bekendste lied uit de bundel is het Wilhelmus, dat een ouder geuzenlied is waarvan de oorsprong tot het begin van de opstand teruggaat. In 1932 werd Wilhelmus het Nederlands volkslied.

Comenius

In 1920 werd op het plein voor het Amsterdams Lyceum van Herman Baanders begonnen met de aanleg van het Comeniusmonument. Jan Amos Komenský (1592-1670), voorman van de protestantse Broedergemeente in Bohemen, vluchtte voor de repressie van protestanten in zijn land, na de Slag op de Witte Berg bij Praag in 1620. Hij is internationaal vooral bekend onder de naam Comenius, als grondlegger van de pedagogiek, theoloog, filosoof en politiek denker. Op uitnodiging van de koopmansfamilie De Geer kwam Comenius in 1656 naar Amsterdam waar hij logeerde bij Louis de Geer in het Huis met de Hoofden totdat er een woning voor hem was gevonden aan de Prinsengracht. Later woonde hij aan de Egelantiersgracht in ’t Witte Lam. Het stadsbestuur verleende hem asiel en een jaartoelage. Het financierde een jaar later ook de uitgave van de Opera Didactica Omnia, zijn verzamelde onderwijswerken. Comenius droeg het boek op aan Amsterdam en noemde de stad ‘Oogappel der steden, sieraad der Nederlanden, blijdschap van Europa’.

Valeriusplein, Comeniusmonument

Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog werd in Praag een nieuwe staat uitgeroepen, Tsjechoslowakije. In Nederland vroegen Tsjechoslowaakse ‘expats’ in 1919 hun eerste president Tomáš G.Masaryk steun om in Amsterdam een monument te plaatsen dat de pas verworven onafhankelijkheid van Tsjechoslowakije zou symboliseren. Zij kozen daarvoor voor een standbeeld van Comenius, omdat hij één van hun historische helden was, en de laatste 14 jaar van zijn leven in Amsterdam had gewoond en gewerkt. De president en regering gaven hun steun aan het initiatief, en ook Amsterdam stemde ermee in. 15 november 1920 werd de eerste steen onthuld door burgemeester Jan Tellegen en de Tsjechoslowaakse viceminister van Onderwijs en Volksopvoeding František Drtina, waarna rector Piet Gunning de gasten uitnodigde voor een lunch in Het Amsterdams Lyceum. De steen moest als basis dienen voor het Comenius monument.

Valeriusplein, Comeniusmonument Comeniusmonument Comeniusmonument

Er volgde een ontwerpwedstrijd. De beste tien inzendingen werden in 1923 tentoongesteld in het Gebouw voor Beeldende Kunst, Vondelstraat 80. Het winnende ontwerp leidde tot de nodige ophef. Het kwam van Jan Štursa, maar zijn ontwerp werd te groot en te religieus gevonden en paste niet in de omgeving. Volgens architect Albert Boeken in Architectura, was het 'hopeloos leelijk', 'de groote vorm is rommelig, onmonumentaal [...], de figuren zelf zijn alle zoo wee-sentimenteel, dat ze in plaats van te stichten, op de lachspieren werken'. De Telegraaf schreef dat het eerder 'een monument van wansmaak' dat evenzogoed 'van een aan hoogmoedswaanzin lijdenden plattelandsuikerbakker [kon] zijn'. Boeken concludeerde: 'Laat Amsterdam dit goedbedoelde maar faliekant uitgekomen aanbod weigeren.' En nog een pijnpunt, er zaten geen Nederlandse kunstenaars in de jury. Herman Baanders, de architect van het lyceum, wierp zich op als bemiddelaar. Jan Štursa en architect Pavel Janák (hij ontwierp de sokkel) kwamen naar Amsterdam en werden in 1923 door Baanders rondgeleid, het was hun eerst kennismaking met het Valeriusplein. Er was een houten mal op ware grootte gemaakt om een indruk te krijgen van hoe het standbeeld daar zou staan. Hierop besloot Štursa zijn ontwerp aan te passen. Baanders en stadsbeeldhouwer Hildo Krop reisden mee terug naar Praag. Ze maakten daar een maquette van de locatie. De ophef was voorbij, maar de financiering rondkrijgen was een volgende uitdaging. Hierdoor lukte het niet het monument klaar te hebben voor de tentoonstelling over 650 jaar Amsterdam in 1925. Een nog grotere tegenslag volgde, Štursa nam in dat jaar afscheid van het leven. Een van Štursa’s leerlingen, Jan Lauda, moest zijn opdracht overnemen. Pas in 1935 rondden Lauda en Baanders de voorbereiding voor de plaatsing af en kon de komst van het monument in 1936 worden aangekondigd. Daar bleef het bij.

Valeriusplein, Comeniusmonument Valeriusplein, Comeniusmonument Valeriusplein, Comeniusmonument

De inmiddels communistische regering in Praag zag in Comenius een nationaal icoon en besloot hem voor het voetlicht te brengen. Een goede aanleiding hiervoor was 1957, 300 jaar nadat Comenius’ Opera Didactica Omnia in Amsterdam was uitgegeven. Als onderdeel van een internationaal herdenkingsproject kon de Tsjechoslowaakse ambassadeur aan Naarden en Amsterdam standbeelden van Comenius aanbieden. In Naarden kwam het beeld er volgens planning in 1957. Voor Amsterdam zou Lauda het ontwerp uit de dertiger jaren afmaken. Door de Koude Oorlog (sinds 1956) bleek het beeld in Amsterdam echter niet meer zo welkom. Toen een Tsjechoslowaakse regeringsdelegatie naar Amsterdam kwam om het standbeeld aan te bieden, hield burgemeester Arnold d’Ailly de boot af. De eerste steen bleef opnieuw eenzaam achter en raakte ook nog eens zwaar beschadigd.
Naar aanleiding van stukken uit het Presidentieel Archief in Praag kwam het bijzondere karakter van de steen, als geschenk van de president en de regering van Tsjechoslowakije aan Amsterdam naar voren. Derhalve liet Stadsdeel Zuid de steen restaureren. Nadat de steen in 2018 op het Valeriusplein was teruggekomen werd deze onthuld door de ambassadeurs van Tsjechië en Slowakije, en Sebastiaan Capel voorzitter van Stadsdeel Zuid. Het ging er net zo plechtig aan toe als in 1920. Ook in 2018 toonde Het Amsterdams Lyceum zijn gastvrijheid.
Toch is het verhaal nog niet af. In 1920 zou onder de steen een koperen kistje, met documenten die het hoe en waarom van de steen zouden verklaren, zijn geplaatst. Dit kistje, zo’n bekend tijddocument, is echter verdwenen of op een niet goed gedocumenteerde plaats opgeslagen. In elk geval wordt dat nog gezocht.

Sweelinck Sweelinck, postzegel Valeriusplein, Sweelinck Valeriusplein, Sweelinck

Afgezien van een herdenkingsschild in de Oude Kerk heeft Amsterdam geen standbeeld van Jan Pietersz Sweelinck of de ‘Amsterdamse Orpheus’ zoals zijn bijnaam luidde. Dit ondanks inspanningen hiertoe aan het eind van de 19de eeuw. Sweelinck (1562-1621) was in 1564 als 2-jarige in Amsterdam komen wonen en had zich ontwikkeld tot de belangrijkste organist van de Oude Kerk als opvolger van zijn vader.
Het in 1940 door de bezetters opgerichte departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK), maakte graag gebruik van nationale helden als Rembrandt, De Ruyter en ook Sweelinck. Een verschil met het Nederlandse cultureel nationalisme was dat deze helden nadrukkelijk in groot-Duits kader werden geplaatst, waardoor de erflaters tevens Germaanse erflaters werden. Door zich vaderlandslievend te tonen, probeerde de bezetter sympathie op te wekken bij de Nederlandse bevolking. In deze cultuurpolitieke context zagen zij kans een Sweelinckstandbeeld op het Valeriusplein te laten verschijnen. Daarbij werd Sweelinck gezien als intermediair tussen Nederland en Duitsland. De componist representeerde de tijd van het groot-Germaanse rijk waarin de scheiding tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden nog niet had plaatsgevonden en de Nederlanden nog in verbintenis stonden met het Duitse Rijk. Daarbij riep de bezetter de vele Duitse organisten die door Sweelinck waren opgeleid in herinnering.
Historicus Ignaz Matthey meent dat de oprichting van het Sweelinckstandbeeld in Amsterdam niet uitsluitend propagandistische motieven had en vooral was bedoeld om armlastige beeldhouwer Frans Werner aan een opdracht te helpen. De beeldhouwwerken van Werner waren voornamelijk traditioneel van aard en hij werd niet gezien als een vooruitstrevend kunstenaar. Tijdens het Interbellum was de gemeente Amsterdam zijn belangrijkste opdrachtgever. Amsterdam voerde toentertijd een beleid waarbij de gemeenteraad stadsverfraaiing combineerde met de ondersteuning van arme kunstenaars. Dit was echter niet voldoende om in het levensonderhoud van hem, zijn vrouw en kind te voorzien. Zijn situatie verbeterde niet met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Werner zocht in de periode 1940-1941 contact met het ‘foute’ Amsterdamse stadsbestuur in de hoop op een opdracht. Hij stelde twee eigen ontwerpen voor maar het stadsbestuur vond een standbeeld voor Sweelinck een beter plan en Werner ging akkoord. In het voorjaar van 1944 kwam het beeld gereed en werd het zonder enige ceremonie geplaatst in het plantsoen van het Valeriusplein. Gelijktijdig werd de beplanting van het plantsoen aangepast, onder andere door het planten van 75 rododendrons en 150 groenbladige heesters.
Na de oorlog zat het nieuwe stadsbestuur in de maag met monumenten die door de bezetter in de openbare ruimte waren geplaatst. Frans Werner werd gestraft voor zijn werk als beeldhouwer voor de bezetter. Hij werd drie jaar geschorst uit de Nederlandse Kring van Beeldhouwers en het stadsbestuur stopte al zijn nog lopende opdrachten en besloot dat het Sweelinckbeeld uit de openbare ruimte moest verdwijnen. Het standbeeld werd al tijdens de Bevrijdingsdagen van zijn sokkel getrokken en werd op 7 april 1946 afgevoerd naar een loods op de bestratingswerf. In 1957 wilde de werf het beeld kwijt en er werd advies gevraagd aan de Commissie voor Advies voor Opdrachten aan Beeldhouwers. Zij adviseerde in eerste instantie vernietiging, ‘aangezien de artistieke hoedanigheid van het beeld zich daartegen niet verzet.’ Dit radicale advies werd niet opgevolgd maar veel andere mogelijkheden waren er ook niet. Herplaatsing zou vermoedelijk tot verzet leidden. En in een loods of niet, boven de grond symboliseerde het beeld een zwarte bladzijde uit de geschiedenis van Amsterdam. Vernietiging stond daarentegen weer gelijk aan barbarij, zeker omdat het beeld een persoon betrof. Dus koos de stad voor het ‘toedekken’ van het verleden en zo werd het Sweelinckstandbeeld in maart 1960 begraven op het terrein van de bestratingswerf.
Gelegaliseerd vandalisme
Omstreeks 1972 werd het beeld weer opgegraven, omdat op de desbetreffende plek woningen gepland stonden. De gemeente Amsterdam vond opname in de collectie van het Stedelijk Museum gepast, maar de toenmalige directeur Edy de Wilde zag niets in dit plan. Hij raadde aan om het beeld te laten vernietigen op basis van twee gronden. Ten eerste zou het beeld in zeer slechte staat verkeren, wat restauratie zeer kostbaar maakte. Ten tweede verwees hij naar het besluit dat de gemeente vlak na de Tweede Wereldoorlog maakte ten aanzien van door Werner gemaakte kunst. Beide argumenten blijken arbitrair. Het beeld was tamelijk ongeschonden op het ontbreken van de voeten na en inmiddels waren er meerdere naoorlogse werken van Werner in de openbare ruimte geplaatst. Desondanks werd in mei 1972 door de wethouder van Kunstzaken H.Lammers besloten het beeld te vernietigen en zo verdween Sweelinck in de steenvergruizer van de bestratingswerf aan de Van Reigersbergenstraat.

Valeriusplein, 1939 Valeriusplein, 2003 Valeriusplein, 1938 Valeriusplein, 1940 Valeriusplein, 1940

Op enkele foto's van rond de Tweede Wereldoorlog is de beplanting van het plantsoen te zien. Het plantsoen maakte, evenals de bank, deel uit van de opdracht aan architect Jan de Meijer voor twee privaatgebouwtjes. Opvallend is de bank volgens opgave als verbinding geplaatst zou zijn tussen de toiletgebouwen. Op foto's staat de bank steeds weer aan de kant van de De Lairessestraat.

Valeriusplein, 2009 Valeriusplein, sculptuur

In het plantsoen staat een sculptuur ‘verticale compositie’ van de hand van Henk Zweerus (1920-2005). Deze ‘verticale compositie’ dateert van 1960 en is gegoten in wit sierbeton, een methode die hij bij dit beeld voor het eerst toepaste. In verband met de verwachte verwering van het witte bindmateriaal werd ook het vulgrind in lichte tinten gekozen. Zodat het beeld duurzaam wit zou zijn. Een twee jaar ouder beeld van hem heet ‘horizontale compositie’, is gehakt uit natuursteen en te vinden in het Leidsebosje.

Valeriusplein, 1945, bevrijdingsfeest Valeriusplein, 1945, bevrijdingsfeest Valeriusplein, 1945, bevrijdingsfeest

Direct na de oorlog werden er in juli bevrijdingsfeesten op de straat gehouden.

7-8 Toiletgebouwtjes in plantsoen

9 Valeriuskliniek (1910-2017); gebouw Valerius.

Meer lezen:
Ailly, Arnold d'
Baanders, Herman Ambrosius Jan
Boeken, Albert
Comenius (Komenský), Jan Amos
Geer, de, Louis
Janák, Pavel
Krop, Hildo
Lauda, Jan
Meijer, de, Jan
Sweelinck, Jan Pietersz
Stursa (Štursa), Jan
Werner, Frans
Zweerus, Henk

Voor het laatst bewerkt: