Kunstenaars
Klik op een foto voor een grote afbeelding en meer info.
Harald Schole Willem Uppink Ferdinand Bol Rembrandt Peter Korver Jacob de Wit

                         

bandenboot behangselschildering voor water joodse markt muiderkring danseres

Abbing, Frederik Hendrik (Fik) (1901-1955) was kunstschilder en illustrator. Abbing was een zoon van jurist en bankier mr.Frederik Hendrik Abbing en Engelina Antoinette Marie van Houweninge. Hij trouwde in 1927 met Amelia Christina Gouda met wie hij drie kinderen kreeg: weefdocent Engelina Amelia Abbing (1928), poppenspeler Jan Hendrik Abbing (1931) en kunstschilder Johanna Dorothea Abbing (1944). Fik studeerde aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam (1918-1924) en was een leerling van Antoon Derkinderen, Richard Roland Holst, Nicolaas van der Waay en Gerard Westermann. Hij schilderde landschappen, stillevens en interieurs en illustreerde onder andere 'ABC over de tanden', een kinderboek uitgegeven door G.B.van Goor in 1931 voor de Nederlandse Vereeniging tot Bestrijding van het Tandbederf. Abbing was ook als glazenier actief, hij ontwierp glas-in-loodramen met statische, gestileerde figuren en heldere kleuren, waarin de invloed van zijn leermeester Roland Holst zichtbaar is. Abbing beschilderde zelf zijn glas, maar liet de ramen branden en in elkaar zetten door het Haarlemse Atelier W.Bogtman. Van zijn hand zijn onder meer 'Een leven lang leren ' (1928), glas-in-loodraam voor de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam en een mozaïek (1952-1953) voor de Amsterdamsche Bank in Amsterdam. Wegens ziekte van Abbing is dit voltooid door Jan Groenestein.
Referenties: Groenburgwal 42

                                       

Abels, Wil Zaanse kunstenaar en restaurateur die gedurende zijn loopbaan naam maakte met uitvoerige restauratieprojecten in Amsterdam en omstreken. Abels begon zijn carrière als reclameschilder van monumentale filmadvertenties en theateraffiches voor uithangborden van Amsterdamse bioscopen en speelzalen. Van de bijna cartooneske uitvergrotingen die hij hiervoor maakte, zijn in zijn eigen kunstwerken de overblijfselen nog te herkennen. Het restauratievak bood hem weinig ruimte tot persoonlijke invulling, maar Abels ontpopt zich in zijn kunstenaarschap met krachtige verfstreken en heldere kleuren tot expressieve persoonlijkheid. (2024)
Referenties: Haarlemmerweg 465

                                       

Adama Koudougou Sawadogo, Papa (1980, Ouagadougou, Burkina Faso) studeerde van 1998 tot 2002 in Burkina Faso bij de Council for National Academic Awards (CNAA), een vorm van Open Universiteit die onder anders de graad Bachelor of Arts (BA) biedt. Van 2004-2007 studeerde Papa Adama aan de Gerrit Rietveld Academie en van 2008-2009 aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam. (2023)
Referenties: Plantage Doklaan

                                       

Adel, Rolf (1937-) heeft een opleiding gedaan bij het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam (1955-1958) en daarna de Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam (1958-1961). Als beeldend kunstenaar verwierf hij vanaf de jaren 70 bekendheid met zeefdrukken, objecten van gekleurd perspex en abstracte olieverfschilderijen. Adel heeft daarnaast werk in opdracht gemaakt in de publieke ruimte. Een voorbeeld daarvan is de gekleurde beglazing van metrostation Strandvliet in Zuidoost. Het werk van Rolf Adel laat zich omschrijven als conceptuele kunst, verwant aan dat van bijvoorbeeld Richard Hefti, maar altijd spreekt er een fascinatie uit voor de natuur, en meer specifiek de werking van licht en kleur.
Referenties: Bijlmerplein 888

                                       

Alexander, J.A.H. (1863-1942), beeldhouwer, woonde en werkte in Den Haag.
Referenties: Linnaeusstraat 2; Mauritskade 62-63-64;

                                       

Ama, Gais (1980) begon zijn artistieke carrière in 1995 in de straten van Rio de Janeiro (Brazilië). Hij was een van de eerste graffitikunstenaars in Rio de Janeiro en effende de weg voor de velen die na hem kwamen door het houden van workshops en het stimuleren van talent rond hem. Gais begon al snel met het integreren van graffitikunst en abstracte modernistische invloeden in zijn werk in de stedelijke ruimte. Tegenwoordig is de kunst van Gais herkenbaar als een combinatie van geometrische en organische kleurvormen en vlakken van lijnen.
Referenties: Abcouderpad

                                       

Amsterdam, van, Cris is interieurontwerper. Karakter, sfeer en functionaliteit zijn de pijlers voor zijn interieurontwerpen. Met passie en deskundigheid ontwerpt Cris interieurs voor huis of kantoor, horeca of winkel, het gehele pand of slechts één ruimte. Om tot een perfect eindresultaat te komen werkt hij samen met gerenommeerde bedrijven en merken en zorgt daarbij voor een perfecte harmonie tussen alle partijen. Naar zijn mening ligt de grootste uitdaging in het openen van deuren, het ervaren van ruimte en het zien van mogelijkheden en daar schuilt naar zijn mening zijn kracht.
Referenties: Dam 27

                                       

Andriessen, Jurriaen (Amsterdam 1742-1819) was een Nederlandse behangschilder en tekenaar.
Andriessen werd geboren op Uilenburg in de Batavierstraat. Zijn vader kwam uit Brandenburg en zijn moeder uit Holstein. Hij werd op 12-jarige leeftijd een leerling van Anthony Elliger en vier jaar later bij Jan Maurits Quinkhard. Hij bezocht in 1760 de Teeken-Akademie te Amsterdam en in 1766 won hij de eerste prijs. In datzelfde jaar werd Andriessen lid van het Sint-Lucasgilde. Hij kreeg vervolgens van David van Lennep de belangrijke opdracht voor het leveren van behang voor het Huis te Manpad in Heemstede.
Hij werkte samen met Johannes van Dreght, eigenaar van een behangselfabriek, en trok op met Reinier Vinkeles. Andriessen trouwde in 1770 met Aletta Noordsieck. Het echtpaar woonde aanvankelijk aan de Bloemgracht 97, waar vier kinderen worden geboren, in 1771 Johannes Christoffel, in 1772 Johanna, Christiaan in 1775 en Dorothea in 1776. Kort na de geboorte van de jongste sterft de oudste, Johannes, en op 27 december wordt hij uit het sterfhuis op de Bloemgracht ten grave gedragen op het Karthuizer Kerkhof. Ze verhuizen naar het Roeterseiland waar de kinderen opgroeien en wonen in 1796 op de Binnen-Amstel, waarschijnlijk op 95. In 1805 bedraagt de huur daar fl. 700,- per jaar. In 1812 woont de familie op de Keizersgracht 751 met de schilder De Lelie als buurman op 749. De huur bedaagt daar fl. 400,- per jaar. In 1816 verhuist het gezin nogmaals, nu naar Amstel 298, waar de huur fl. 350,- per jaar is. Daar sterft Jurriaan op 31 juli 1819. Als hij op Roeterseiland woont richt hij met Isaac Schmidt een werkplaats op voor geschilderde behangsels, waaraan ook zijn broer Anthony, de rijtuigschilder, zijn hulp verleent. Zijn geschilderde behangsels vertonen gewoonlijk arcadische (utopische) landschappen. Andriessen schilderde ook decors voor de schouwburg op de Keizersgracht (1774) en samen met Hermanus Numan schilderde hij Italiaanse straattaferelen. In 1799 kreeg hij een attaque en raakte steeds meer verlamd.
Er zijn meer dan 200 door Andriessen getekende behangselontwerpen bekend. Een groot aantal van zijn voorontwerpen en tekeningen, wordt in het Rijksprentenkabinet bewaard. Jurriaen had tientallen leerlingen en stichtte samen met zijn zoon Christiaan een tekenacademie. Eén van zijn bekendste leerlingen werd Daniël Dupré. Vrij uniek is een getekend dagboek dat zich uitstrekt over twintig jaar.
Andriessen werd een gevierd behangselschilder en heeft minstens 76 opdrachten gehad voor huizen binnen Amsterdam en enkele daarbuiten. Helaas zijn er slechts enkele interieurs met ensembles van Andriessen over gebleven. In Museum Van Loon worden doeken tentoongesteld die oorspronkelijk uit Kasteel Drakensteyn komen. In de tuinkamer van Het Grachtenhuis (Herengracht 386, Amsterdam) is een ensemble te zien dat Andriessen in 1776 vervaardigde in opdracht van Gillis Alewijn. Sinds 2013 is de Beuningkamer te zien in het Rijksmuseum. De kamer komt van de Keizersgracht 187, een in 1896 voor de aanleg van de Raadhuisstraat afgebroken huis. Het pand werd in 1744 geërfd door de koopman Mathijs Beuning, die een nieuw achterhuis liet bouwen met daarin een grote ontvangstkamer. De kamer kreeg een rococo-interieur: een virtuoos gesneden mahoniehouten kamerbetimmering, rijk geornamenteerd stucplafond en een marmeren schouw met een schoorsteenstuk van Jacob de Wit uit 1748.
In 1781 kwam er een nieuwe bewoner, uitgever, boekhandelaar en loterijhouder, Jan de Groot, die Jurriaan Andriessen opdracht gaf om de kamer volgens de laatste mode te decoreren. De kamer onderging een gedaanteverwisseling: van rococo naar neoclassicisme. Naast de illusionistische grisailles met de vrouwenfiguren Vrede en Bacchante, vulde hij de vakken tussen de houten lambrisering en het stucplafond met landschapsbehangsels. Bij de afbraak van het huis was er alleen een door Andriessen vervaardigd bovendeurstuk over als getuige van deze laat-18de-eeuwse toevoeging aan de inrichting. Het lukt zelden om de 18de-eeuwse decoratieve schilderijen uit de Amsterdamse grachtenpanden weer terug te vinden. Door hun onhandige grote formaat en de veranderende mode in woninginrichting zijn de meeste al vroeg verloren gegaan. In 2013 verwierf het Rijksmuseum echter twee levensgrote grisailles van vrouwenfiguren, waarvan één doek is gesigneerd en in 1786 gedateerd door Jurriaan Andriessen. Ze kwamen uit een privécollectie in Milaan. De stukken kwamen daar terecht na omzwervingen via het Franse Montpellier en Pordenone in Noord-Italië. De eigenaar benaderde het museum zelf, hij ging verhuizen en de hoge grisailles pasten niet meer in zijn nieuwe huis.
Van de volgende adressen zijn ontwerpen bekend: Herengracht 255 (tekening behangsel); Herengracht 386 (foto's behangsel); Herengracht 507-509 (tekeningen behangsels); Herengracht 520 (tekeningen behangsels); Herengracht 524 (tekeningen behangsels); Herengracht 535 (tekeningen behangsels); Herengracht 572 (tekeningen behangsels); Herengracht 593 (tekeningen behangsels); Herengracht 603 (tekeningen behangsels); Keizersgracht 187 (tekeningen behangsels); Keizersgracht 704 (foto's behangsels); Keizersgracht 751 (zijn woning); Rijksmuseum.
Referenties: Herengracht 40; Keizersgracht 672

                                       

Andriessen, Marie Silvester (Mari) (1897-1979). Andriessen kwam uit een katholieke familie. Zijn grootvader was kunstschilder, evenals zijn moeder Gesina Vester. Zijn vader was de musicus Nico Andriessen. Van zijn broers werd Willem een bekend pianist en Hendrik een vooraanstaand componist. Hij volgde eerst de Haarlemse Kunstnijverheidschool en daarna de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, gevolgd door de Academie van de beeldende kunsten in München. Op de academie kreeg hij les van de legendarische professor Jan Bronner. De jaren tot en met de oorlog waren moeilijk. Er waren weinig opdrachten. Andriessen leefde toen vooral van portretopdrachten, doch kreeg ook de taak om de beelden van het destijds nieuwe stationsgebouw van Utrecht te maken. De periode 1940-'45 gaf een beslissende wending aan zijn leven en aan zijn werk. Andriessen moest als 'Arisch kunstenaar' lid worden van de op Nederlandsche Kultuurkamer, wat hij weigerde. Hierdoor kreeg hij geen opdrachten en mocht hij niet exposeren. Andriessen hield in zijn huis joodse onderduikers verborgen en het verzet had in zijn atelier een wapendepot. Toen de oorlog afgelopen was, wilden vele gemeenten een oorlogsmonument hebben, hoewel weinigen wisten hoe een dergelijk monument eruit moest zien. Van zijn leermeester Bronner had Andriessen geleerd dat een beeld duidelijk, helder en overzichtelijk moest zijn. Samen met Wessel Couzijn en Nic Jonk nam Mari Andriessen het initiatief tot de Academie '63, die later is omgezet in Ateliers '63. Na zijn studie aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam in 1923, kwam Andriessen door zijn katholieke afkomst al snel in aanmerking voor opdrachten van kerken en gelijkgerichte bouwverenigingen. In dit vroegste werk, streng gestileerde gevelstenen en beelden met bijbelse onderwerpen, dreunen de lessen van professor Bronner door en is de hang naar het middeleeuwse onmiskenbaar. Andriessen werd de meest gevraagde kunstenaar voor oorlogs- en verzetsmonumenten. Hij maakte verzetsmonumenten voor Haarlem, Putten, Nijmegen, Rotterdam, Enschede en Scheveningen. Natuurlijk mogen de Dokwerker en Anne Frank (naast Westerkerk) hierbij niet ontbreken. Centraal thema in zijn monumentale werk is de moderne mens die, niet gebonden door een architectonische context, maar geplaatst op een voetstuk, in de vrije ruimte staat. Karakteristiek zijn de krachtige compositie, de heldere opbouw in volumen en de vereenvoudiging van het detail, waardoor de nadruk is komen te liggen op de grote vorm van de plastiek. Andriessen behoorde tot De Groep van traditionele figuratieve beeldhouwers, die na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke plaats in de Nederlandse kunst innam. Gedurende zijn leven ontving Andriessen vele eerbewijzen, waaronder de Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945.
Referenties: Rokin 168

                                       

Armajani, Siavash (Siah) (1939-2020) was een Iraans-Amerikaans beeldhouwer en architect bekend vanwege zijn openbare kunstprojecten. Hij was geboren in Teheran en in 1960 verhuisd naar de Verenigde Staten.
Referenties: Paul Hufkade

                                       

Artiprex is gespecialiseerd in het kopiëren van antieke bouwmaterialen en -ornamenten. Het bedrijf houdt zich speciaal bezig met het restaureren, retoucheren en namaken van dakpan-hulpstukken (van niet meer bestaande dakpanfabrieken), beelden, balusters, trapspijlen en de meest uiteenlopende ornamenten en gevelversieringen, daarbij wordt gestreefd naar perfectionisme, zelfs bij een kopie van hout zijn de nerven zichtbaar. De replica's worden verwaardigd in onder andere kunstmortel (dit is een onderhoudsvrij materiaal en is weerbestendig) of monulit (dit heeft dezelfde eigenschappen als steen). Monulit is een minerale steenrestauratiemortel, waarmee vorst en mechanische schades aan binnen- en buitengevelstenen in kleur kunnen worden gerestaureerd. Het is zelfs mogelijk beeldhouwwerk te restaureren, omdat het na uitharding beitelbaar is. Natuursteen als zand-, kalk- en hardsteen kunnen in kleur en structuur worden hersteld.
Referenties: Singel 390

                                       

Bakr, Abo Ammar werd geboren op 14 februari 1980. Hij bezocht het Luxor Instituut voor Schone Kunsten van 1996 tot 2001 waar hij schilderkunst studeerde. Vanaf 2004 begon Abo Bakr met onderzoek naar het Egyptische volk, op zoek naar inspiratie voor zijn kunstwerken. Naast het maken van zijn eigen graffitistukken, was hij professor aan het Luxor Institute of Fine Arts waar hij eerder naar school ging. Hij woont nog altijd in Luxor.
Ammar Abo Bakr is een bekend muralist en graffitikunstenaar in Egypte. Ammar's werk toont de geschiedenis van Egypte, de islamitische cultuur en de Egyptische revolutie van 2011. Enkele van zijn bekendste muurschilderingen waren op Mohamed Mahmoud Street, vlak bij het Tahrir-plein, waar de revolutie van 25 januari plaats vond. Zijn werk is geïnspireerd door wat er op dat moment in het land gaande is en door wat de maatschappij wil. Omdat zijn werk vaak tegen de mening van de regering indruist, kan het gevaarlijk zijn om deze werken of muurschilderingen te maken. Tijdens en kort na de Egyptische revolutie van 2011 plaatste Ammar graffiti op alles wat hij maar kon vinden. Ook andere kunstenaars en activisten schreven op openbare plaatsen, zo stuurden ze niet alleen berichten naar de overheid, maar hielden ze ook een dialoog met elkaar en reageerden ze op graffitiwerk van andere kunstenaars. Zijn werk aan Mohamed Mahmoud Street was vooral belangrijk omdat deze straat het Tahrir-plein en het ministerie van Binnenlandse Zaken met elkaar verbindt. De graffiti in deze straat diende als een ‘krant’ van wat er gebeurde tijdens de revolutie. Abbas Bakr schreef over zijn werk: ‘Wat we de afgelopen jaren in Egypte hebben gedaan, ging niet over het presenteren van kunst, althans dat was het niet voor mij: we gebruikten de muren als een krant. Ik verliet de kunstacademie om verslag te doen van de revolutie via de stadsmuren.'
In 2012 startte Ammar samen met andere artiesten de 'No Walls'-campagne. Deze campagne was bedoeld om alle betonnen barricades die door de regering waren opgezet te bedekken met graffiti. De overheid plaatste barricades in buurten, wat niet alleen een visueel teken van onderdrukking was, maar die de bewoners ook hinderden omdat ze door de barricades moesten navigeren. De barricades worden er niet makkelijker van maar wel aanvaardbaarder.
Zijn werk is ook te zien in Caïro, Alexandrië, Beiroet, Brussel, Frankfurt, Berlijn, Keulen en Amsterdam.
Referenties: Hakfort

                                       

Bannenberg, Margaretha Lucia Maria (Peggy) (1960-) is een Nederlands beeldend kunstenaar die actief is als sieraadontwerper en edelsmid. Na de middelbare school ging Peggy Bannenberg via de opleiding voor goudsmid aan de Vakschool Schoonhoven (1976-1981) naar de Gerrit Rietveld Academie, afdeling edelsmeden (1981-1986), waar zij les had van onder meer Onno Boekhoudt. Naast traditionele technieken werkt Bannenberg ook met 3D-printers. Vaak levert zij haar werk in speciaal ontworpen doosjes, omdat ze vindt dat sieraden een vaste plek moeten hebben wanneer ze niet worden gedragen. In 1986 ontving Bannenberg de Emmy van Leersum Prijs. (2023)
Referenties: Hetty Blokstraat 2-92

                                       

Barbiers, Joost (1949-2015). Joost studeerde van 1969 tot 1974 beeldhouwkunst bij onder anderen Cor Hund, Norbert Olthuis en Theresia van der Pant aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam. Aanvankelijk werkte Barbiers als steenbeeldhouwer met marmer en kalksteen, later gebruikt hij meer en meer het hardere graniet. Dit beeld is een van de weinige figuratieve beelden die van hem bekend zijn, vanaf de jaren 80 werd zijn werk abstracter. De kunstenaar woonde in Amsterdam en had een atelier in Ouderkerk aan de Amstel. (2023)
Referenties: Kadijksplein

                                       

Bartels, Christiaan (1889-1969). Hij studeert aan de Amsterdamse School voor Kunstambachten en vervolgd de studie aan de Rijksnormaalschool voor Tekenonderwijs. In 1920 gaat hij in Driehuis wonen en wordt docent tekenen aan de Ambachtschool in IJmuiden. Na 1920 ontwikkelt hij zich als autodidact architect. De glazuurde reliëftegels in de gevel van het Tuschinski zouden naar ontwerp van Bartels zijn. Chris Bartels blijkt een ware alleskunner te zijn, die zelf ook lambriseringen, lampen en het meeste siersmeedwerk ontwerpt. Als kunstenaar is hij door zijn grote bescheidenheid nooit tot doorbrekende bekendheid gekomen.
Referenties: Reguliersbreestraat 26-28

                                       

Bayens, Hans (1924-2003) was beeldhouwer, schilder en boekbandontwerper. Bayens werd geboren in België als zoon van Nederlandse ouders. Hij deed zijn eindexamen aan het Amsterdamse Barlaeus Gymnasium en studeerde van 1946 tot 1949 aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen. Dankzij een beurs van Maison Descartes kon hij daarna een jaar in Parijs wonen en werken en vestigde zich in 1952 in Amsterdam. Zijn schilderwerk was in een impressionistische stijl. Hij maakte portretten van onder anderen Ricardo Chailly, Willem Drees sr., Wim Kan en Maurits van Loon. Als beeldhouwer maakte hij een aantal bronzen beelden van Nederlandse auteurs als Multatuli en Theo Thijssen en in het Oosterpark staat 'Hommage aan Nescio', waarmee hij de 'Titaantjes' uitbeeldde.
Referenties: Lindengracht; Torensluis

                                       

Beckmans, Fredie (1956) volgde zijn opleiding tot beeldend kunstenaar aan de AKI in Enschede tussen 1975-1980 en aan de Rijksacademie in Amsterdam tussen 1980-1982. (2023)
Referenties: Overhoeksplein

                                       

Beesten, van, Abraham Hendrik (1696, Burgsteinfurt - 1773, Amsterdam) was een schilder van portretten, genre- en bloemstukken en grauwtjes. Hij kwam in 1739 in Amsterdam wonen en werken en kocht 12 april 1740 te Amsterdam het poorterrecht. Zijn nalatenschap werd op 22 september 1773 geveild. In oude boeken staat over hem geschreven: ‘Van Beesten werd ons opgegeven als een goed Schilder, die onder anderen welgelijkende Portretten, aardige Graauwtjes vervaardigde en het penseel zeer wel wist te behandelen; doch die bijzonder zedig en goedaardig was, zoodat 's mans wezenlijke verdiensten weinig erkend werden, dewijl anderen niet zelden met zijne vederen pronkten. Abraham Hendrik van Beesten teekende ook bloemen voor de Haarlemsche Bloemisten. Wij hebben fraaije Teekeningen van die soort, met zijn handmerk, gezien.'
Referenties: Singel 106

                                       

Beijerman, Louise Elisabeth (Lous) (1883–1970) was een Nederlandse beeldhouwer, boekbandontwerper, docente kunstgeschiedenis en tekenen. Louise of Lous Beijerman was een dochter van predikant Jacob Arie Beijerman (1849-1932) en Johanna Sara Stoffelina Enderle (1845-1915). Louise Beijerman bleef ongehuwd. Louise (Lous) Beijerman werd geboren als enige dochter in een remonstrantse predikantenfamilie die via de vrouwelijke lijn zelfs van Arminius zou afstammen, ze had twee oudere broers en een jongere. Het beroep van haar vader bracht het gezin in 1891 van Leiden naar Groningen en vandaar in 1898 naar Amsterdam. Daar woonde het gezin vanaf 1900 aan de Overtoom. In dat jaar haalde Lous haar hbs-diploma. Vermoedelijk is zij ‘de heer’ L.E.Beyerman uit Amsterdam die in 1902 werd toegelaten tot het ‘Acte-examen hand-teekenen Lager Onderwijs te ’s-Hage’. Zeker is dat zij in 1905 aan de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers haar mo-akte haalde. Ze kreeg haar opleiding bij Bart van Hove aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam van 1906 tot 1912. Hiernaast was ze werkzaam als lerares tekenen en kunstgeschiedenis in Amsterdam en Utrecht, waar ze mogelijk ook enkele dagen per week woonde. In 1955 gaf ze in een interview aan ook een onderwijsbevoegdheid voor boetseren te hebben gehaald; waarschijnlijk is zij de ‘mej.L.“C”.Beyerman te Amsterdam’ die in augustus 1908 te Rotterdam slaagde voor het betreffende examen. Op de Academie was Louise Beijerman tot 1907 de enige leerling in de beeldhouwersklas van Bart van Hove, toen kwam Jan Bronner erbij, die een goede vriend van haar zou worden. Rond 1911 werkte ze een tijdlang als leerling onder de Catalaanse beeldhouwer José Clara aan de Académie in Parijs. Met hem bleef zij tot eind jaren dertig contact houden. In 1913 leerde Beijerman aan de Academie in Brussel hakken in steen, een onderdeel van het vak dat in de lessen van Van Hove niet of nauwelijks aan bod kwam. Als studente was ze betrokken bij de totstandkoming van de Amsterdamse wieg, een geschenk voor koningin Wilhelmina. Beijerman verzorgde het houtsnijwerk voor de lijst van een bij de wieg behorende oorkonde. Tot ongeveer september 1917 deelde Louise Beijerman een atelier met de schilderes Engelien Valença, een vriendin van de Academie in Amsterdam. Rond diezelfde tijd verliet ze het ouderlijk huis om een woning in de St. Willibrordusstraat te betrekken. In de jaren 1922-1924 volgde Lous Beijerman avondlessen boetseren en keramiek voor beeldhouwers aan de Quellinusschool bij Bert Nienhuis. Toen ze midden jaren twintig genoeg geld verdiende met haar opdrachten en vrije werk, en daar al haar tijd voor nodig had, stopte ze met lesgeven. Louise Beijerman werkte onder andere in klei, marmer, gips, kalksteen en hout. Ze maakte vooral (kinder)portretten, vaak in opdracht, en ook wel figuurstukken. Bij de tentoonstelling De vrouw 1813-1913, waar zij voor het eerst exposeerde, won Louise Beijerman de medaille 3de klasse op de afdeling beeldhouwwerken. Zij toonde haar werk vooral bij kunstenaarsverenigingen, zoals St. Lucas, Arti et Amicitiae, De Onafhankelijken en de Nederlandsche Kring van Beeldhouwers. Ook waren haar beelden soms te zien op internationale manifestaties, waaronder de Biënnale van Venetië (1920). In 1920 ontving Beijerman een bronzen medaille op de tentoonstelling van Vereniging St.Maarten in Utrecht en in 1923 kreeg ze een zilveren medaille op de tentoonstelling in Amsterdam ter gelegenheid van het jubileum van koningin Wilhelmina. In de jaren twintig en dertig kreeg Louise Beijerman veel opdrachten voor gevelstenen en bouwbeeldhouwkunst, wat in die tijd heel uitzonderlijk was voor een vrouw. Zo leverde ze in 1925-1926 bouwbeeldhouwwerk, een bronsreliëf en houtsnijwerk voor De Bijenkorf in Den Haag. En zij maakte beeldhouwwerk voor fonteinen en kerken (bijvoorbeeld het dierenfontein (1925) in het plantsoen van het Harmoniehof en de Remonstrantenkerk in de Diepenbrockstraat (1934)). Voor sommige van deze opdrachten werkte ze samen met Piet Kramer en Michel de Klerk, architecten van de Amsterdamse School. Terwijl Beijermans portretten meestal natuurgetrouw zijn, de mannen wat forser neergezet dan de vrouwen en kinderen, en in het negentiende-eeuwse academisme wortelen, is haar bouwbeeldhouwkunst vaak meer gestileerd, robuuster en ook expressiever van karakter.
Louise Beijerman was lid van de Nederlandsche Vrouwenclub, de Soroptimistenclub en het Provinciaal Utrechts Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. Ze was bevriend met de Amsterdamse Joffers, met wie ze zo nu en dan ook exposeerde. Daarnaast bezocht ze verschillende malen de kunstenaarskolonie Veere, waar ze onder meer te gast was bij haar oud-leerlinge Claire Bonebakker. Ook verkeerde ze in kringen van de Amsterdamse School. Voor Wendingen, het lijfblad van de Amsterdamse School, ontwierp zij in 1924 een omslag. Mogelijk sprak het sociaal-democratische karakter van deze beweging Beijerman aan.
In 1938 betrok Louise Beijerman een woonruimte met atelier en werkplaats in een oud schoolgebouw aan het Molenpad in Amsterdam. Tijdens de oorlog waren er geen officiële opdrachten en kon ze nauwelijks aan materiaal komen omdat ze zich niet had aangemeld bij de Kultuurkamer. In 1947 vertelde ze in een interview dat ze op dat moment voornamelijk bezig was met het in steen hakken van veel van de kinderportretten die ze in de oorlogsjaren clandestien had geboetseerd. In de naoorlogse periode bleven de opdrachten komen, vooral voor portretten, maar ook voor gevelstenen en reliëfs, en soms voor objecten die buiten haar vaste werkterrein vielen. Louise Beijerman bleef lang doorwerken, op het laatst alleen nog aan kleiner werk en zonder te exposeren. In augustus 1969 verhuisde zij naar het remonstrantse Willem Mackenziehuis, waar ze in juli 1970 stierf.
Louise Beijerman werd omschreven als een voorname vrouw, vriendelijk, maar terughoudend. ‘Beeldhouwers praten niet veel’, zei ze zelf, ‘Wij zijn gewend altijd met onze handen te praten’ (Trouw, 6-8-1955).
Referenties: Diepenbrockstraat 46

                                       

Besten, den, Pieter (1894-1972) was een Nederlandse beeldhouwer, tekenaar, boekbandontwerper, kunstschilder en grafisch ontwerper. Den Besten werd opgeleid aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam. Hij was een leerling van Johannes Gerardus Heijberg, Alexander van Maasdijk en Ferdinand Oldewelt. In 1921, 22 en 23 ontving hij de Koninklijke Subsidie voor de Schilderkunst. Den Besten maakte wandschilderingen voor nagenoeg alle theaters van Tuschinski, het Grand Theater Pompenburg in Rotterdam, café Central in Gouda en de Nieuw Amsterdam van de Holland-Amerika Lijn. Veel werk van Den Besten is in de loop der tijd verloren gegaan, onder meer bij het bombardement op Rotterdam. Zowel in Amsterdam als in Gouda was zijn werk jarenlang verborgen na verbouwingen. Na restauraties kwam het oorspronkelijke werk weer tevoorschijn. In Tuschinski betrof het afbeeldingen van achttien vrouwenfiguren en in Gouda dertien vrouwenfiguren in art decostijl. Den Besten was tevens grafisch ontwerper voor Van Nelle en kleuradviseur voor Sikkens.[4] In 1964 ontving hij de Penning van de Leuve, ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag.
Referenties: Reguliersbreestraat 26-28

                                       

Blancard, Frédéric (Frans) (1704-1744) Uit Bremen afkomstige beeldhouwer tekenaar. Hij was navolger van Jan van Logteren en Daniël Marot. Frans is getrouwd met Adriana van Munster en na 1740 met Aaltje Colder Jansz. Hij is verzwagerd met Jan Schutte. Van hem wordt verondersteld dat hij desgewenst als architect optrad voor het tekenwerk van gevels.
Referenties: Herengracht 60

                                       

Bogtman, Willem (1882-1955) was grafisch ontwerper, glasschilder, monumentaal kunstenaar, glazenier en vervaardiger van mozaïeken. Hij volgde een opleiding voor rijtuigschilder en daarna de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten waarna hij in Steenwijk ging lesgeven als leraar tekenen. Hij werkte daar ook als ontwerper voor de Eerste Steenwijker Kunst Aardewerk Fabriek (ESKAF). Na zijn huwelijk met de Steenwijkse Grietje Wicherson wordt hij leraar tekenen in Haarlem. In 1912 begint hij een atelier voor glas in lood en gebrandschilderd glas. De grote doorbraak in zijn werk was de gigantische opdracht voor het maken van een 106 m2 grote overkapping van het Scheepvaarthuis te Amsterdam. Veel grote opdrachten volgden, met name van rederijen (luxe passagiersschepen). Hij legde zich steeds meer toe op het ontwerpen van ramen. Er zijn meer dan 4500 ontwerpen bekend. In zijn atelier in Haarlem werkte hij samen met onder anderen Nico Schrier en Huib de Ru. In de Agnietenkapel zijn het beschilderde plafond en de gebrandschilderde glas-in-loodramen werk van Willem Bogtman evenals de ramen voor de vrijzinnige kerk Vrijburg. In de Raw Aron Schuster Synagoge zijn de in de overwegend zwart-wit ingerichte gebedsruimte zes kleurige glas-in-loodramen aan beide zijmuren, ontworpen door Atelier Bogtman.
Referenties: Diepenbrockstraat 46; Groenburgwal 42; Kadijksplein 17-18; Kalverstraat 96; Staalstraat 7

                                       

Bol, Ferdinand Ferdinand Bol (Dordrecht 1616–Amsterdam 1680) was een Nederlands kunstschilder, etser en tekenaar. Hij vervaardigde portretten, historische voorstellingen en Bijbelse taferelen. Het werk van Bol hangt vaak in openbare gebouwen. Zijn portretten bleven veelal familiebezit.
Bol was mogelijk in de leer bij Jacob Gerritsz. Cuyp in Dordrecht en Abraham Bloemaert in Utrecht. In december 1635 wordt hij in Dordrecht vermeld als 'Ferdinandus bol, schilder'. Na 1635 is hij als leerling werkzaam in het atelier van Rembrandt te Amsterdam. De vroegst bekende aanwijzing hiervoor is een aantekening op de achterzijde van een tekening van Rembrandt van omstreeks 1636 met zijn voornaam 'ferdijnandus'.
Op 30 augustus 1640 trad Bol op als getuige in een notariële akte van Rembrandt. Hij volgde zijn leermeester zo goed na, dat veel van Bols werken lange tijd werden toegeschreven aan Rembrandt zelf. Rembrandt verkocht ook werken die door Bol waren geschilderd. Rembrandt schilderde zijn vader Balthasar Bol, toen deze in Amsterdam bij zijn zoon op bezoek kwam. Na de dood van zijn vader in 1641 vestigde Ferdinand Bol zich als zelfstandig schilder.
In 1652 liet Bol zich inschrijven als poorter van Amsterdam. In 1653 huwde hij de koopmansdochter Elisabeth Dell en woonde op de Oudezijds Voorburgwal, naast de Stadsbank van Lening. In 1655 werd hij hoofdman van het schildersgilde. Ferdinand Bol leverde stukken aan de Admiraliteit van Amsterdam en het Amsterdamse stadhuis. In 1660 stierf zijn vrouw. In 1669 trouwde hij opnieuw, dit keer met Anna van Erckel. Het paar verhuisde naar Keizersgracht 672, in een pand ontworpen door Adriaen Dortsman. Zijn vrouw was zo vermogend dat hij nauwelijks meer heeft geschilderd. Bol hield zich bezig met een bestuursfunctie in het Leprozen- en Huiszittenhuis en is in 1675 samen met Isaac Commelin geschilderd door Pieter van Anraedt. Aan het einde van zijn leven woonde Bol bij zijn zoon Elbert, een advocaat op de Herengracht. Hij ligt begraven in de Zuiderkerk, waar ook een schilderij van hem hing.
De werken van Ferdinand Bol behoren tot de barok en hij is één van de Oude Hollandse Meesters. Het vroegste door Bol gesigneerde werk dateert uit 1642. In Amsterdam wordt hij na 1650 een zeer succesvol portretschilder. Hij maakte onder andere portretten van Michiel en Engel de Ruyter, Jacob van Campen en David de Wildt. Zijn beste werk kwam tot stand tussen 1650 en 1669. Er zijn veel (zelf)portretten van Bol bekend.
In de burgemeester- en Schepenzaal van het Paleis op de Dam (voormalige stadhuis) hangen schoorsteenstukken van hem. De schilderijen in het Zeemagazijn zijn bij de brand in 1791 verloren gegaan.
Referenties: Keizersgracht 672; Kloveniersburgwal 29; Oudezijds Voorburgwal 136

                                       

Brinkgreve-Kunst, Sjuwke Maria Laura (1922-2021) is de dochter van etnomusicoloog mr. Jacob Kunst en Catharina Jacoba Antoinette van Wely. Zij is geboren in Bandung (Indië) en kwam op haar elfde met haar ouders naar Nederland. Zonder tekenopleiding krijgen tekeningen van haar, als ze 13 jaar oud is, een plaats in de tentoonstelling ‘Humor en Satyre’ in de Haagse Kunstkring. Na haar gymnasiumopleiding in 1941 gaat zij op kamers in Amsterdam. Ze begint een studie beeldhouwster aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten met als docent Jan Bronner. In 1944 trouwde zij met kunstenaar Geurt Brinkgreve. Sjuwke heeft haar leven lang getekend en maakte daarnaast ook beelden, in speksteen, kalksteen en hardsteen. Bij Hans ’t Mannetje leerde ze verder over het beeldhouwen. (2023)
Referenties: Hoogte Kadijk 12

                                       

Brom, Jan Eloy Joannes Gerardus Josephus Eligius Brom (1891-1954) volgde opleidingen aan de Polytechnic School of Arts in Londen, de Königliche preussische Zeichenakademie in Hanau en de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1928 werd hij conservator van het Aartsbisschoppelijk Museum (het huidige Museum Catharijneconvent).
Jan Eloy Brom kreeg na de dood van zijn vader Jan Hendrik Brom samen met zijn broer, de edelsmid Leo Brom, de leiding over de door zijn grootvader Gerard Bartel Brom in 1856 gestichte werkplaatsen voor edelsmeedkunst. Samen met hun zuster Joanna Brom en Jan Eloy's echtgenote Hildegard Brom-Fischer hebben ze de weg van hun vader voortgezet en het atelier laten uitgroeien tot een toonaangevende werkplaats voor modern kerkelijk kunst. De gebroeders Brom moderniseerden het bedrijf, breidden het uit en maakten er een moderne onderneming van. Ze produceerden zelfs voor Latijns Amerika en de Verenigde Staten en handelen onder de naam Edelsmidse Brom.
Edelsmidse Brom was een in Utrecht gevestigde Nederlandse onderneming (1856-1961), gespecialiseerd in het maken van edel- en siersmeedkunst voor de Rooms-Katholieke Kerk. Gerard Bartel Brom (1831-1882) werkte als koperslager bij Van Kempen in Utrecht. In 1856 begon hij voor zichzelf. In 1882 overleed Gerard Bartel Brom en nam zijn zoon Jan Hendrik de zaak over. Rond 1900 stapte Jan Hendrik af van de neogotiek en koos voor modernere ontwerpen. Hij overleed in 1915, waarna de leiding over de edelsmederij werd overgenomen door zijn zoons Jan Eloy en Leo. Ook hun zus Joanna Brom en de vrouw van Jan Hendrik, Hildegard, waren werkzaam in het familiebedrijf. Naast religieuze kunstvoorwerpen produceerde zij ook andere kunststukken.
Bij gebrek aan een opvolger is de edelsmederij in september 1961 gesloten, rond de tijd dat de vraag naar kerkelijk zilver drastisch verminderde.
Referenties: Ambonplein 79

                                       

Brom, Leo Leo Hendrik Maria Brom (1896-1965) was na Jan Eloy de tweede zoon uit het huwelijk van Jan Hendrik Brom en Agatha de Charro. Als telg uit een katholiek gezin waar al twee generaties vakkundig en zeer hoogwaardig smeedwerk werd geproduceerd volgde hij verschillende opleidingen die in het verlengde lagen van het bedrijf van zijn opa en vader. Eerst ging hij naar de kunstnijverheidsschool te Utrecht. Vervolgens ging hij naar Brussel waar hij de Sint Lucasschool volgde. (Onderwijskundig stonden de Sint-Lucasscholen onder invloed van het gedachtegoed van Jean-Baptist Bethune. Vanuit esthetisch oogpunt waren het centra van Neogotiek.) Na zijn opleiding in Brussel vertrok Leo Brom naar Amsterdam, waar hij studeerde aan de Rijks-Academie van Beeldende kunsten, waar hij les had van onder andere Bart van Hove en Carel Dake. (Deze academie is in 1870 opgericht door Koning Willem III en is de opvolger van de Koninklijke Academie (19de eeuw), de Stads Teekenacademie (18de eeuw) en de Konstkamer (17de eeuw).) Naast deze opleiding deed hij veel praktische kennis en vaardigheden op in het atelier van zijn vader en in verschillende ateliers in Brussel en München. Zodoende verwierf hij zich een grondige kennis van het edel- en goudsmid ambacht.
Toen Leo 19 jaar oud was overleed zijn vader en nam hij samen met zijn broer Jan Eloy de leiding over de door zijn opa Gerard Bartel Brom gestichte werkplaatsen voor edelsmeedkunst, Edelsmidse Brom.
Edelsmidse Brom was een in Utrecht gevestigde Nederlandse onderneming (1856-1961), gespecialiseerd in het maken van edel- en siersmeedkunst voor de Rooms-Katholieke Kerk. Gerard Bartel Brom (1831-1882) werkte als koperslager bij Van Kempen in Utrecht. In 1856 begon hij voor zichzelf. In 1882 overleed Gerard Bartel Brom en nam zijn zoon Jan Hendrik de zaak over. Rond 1900 stapte Jan Hendrik af van de neogotiek en koos voor modernere ontwerpen. Hij overleed in 1915, waarna de leiding over de edelsmederij werd overgenomen door zijn zoons Jan Eloy en Leo. Ook hun zus Joanna Brom en de vrouw van Jan Hendrik, Hildegard, waren werkzaam in het familiebedrijf. Naast religieuze kunstvoorwerpen produceerde zij ook andere kunststukken.
Bij gebrek aan een opvolger is de edelsmederij in september 1961 gesloten, rond de tijd dat de vraag naar kerkelijk zilver drastisch verminderde.
Referenties: Ambonplein 79

                                       

Bronner, Jan (1881-1972) beeldhouwer. Hij is de zoon van Gerbrand Bronner, huisschilder, en Aaltje Raven. Jan is in 1914 getrouwd met Catharina Dorothea van den Berg. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Jan Bronner werd geboren in het Noordhollandse boerengehucht Zijpe, en groeide op in Haarlem, waar zijn vader emplooi had gevonden als huisschildersknecht. Van hem erfde Jan een aanleg voor tekenen en schilderen, die zich reeds op de lagere school openbaarde. Het was evenwel de beeldhouwkunst die hem het meest trok, een fascinatie die geboren werd toen hij eens een beeldhouwer versieringen zag hakken aan een winkelpui. Het onderwijzerschap, waartoe zijn ouders hem hadden bestemd, trok hem allerminst en hij wist hen, eigenzinnig en vasthoudend als hij toen al was, te overtuigen van zijn voornemen beeldhouwer te worden. Als jongmaatje van 1894 tot 1897 was hij in de leer bij G.Veldheer, de 'beeldhouwer van Haarlem', waar Bronner zich overdag bekwaamde in het ambacht, terwijl hij 's avonds boetseerlessen op de Haarlemse School voor Kunstnijverheid volgde. Kort voor de eeuwwisseling deed hij praktijkervaring op bij de beeldhouwer J.P.Maas, die de sculpturale versieringen voor Haarlems nieuwe Sint Bavo leverde. Gebrek aan inkomsten dwong Bronner echter vooralsnog in de voetsporen van zijn vader te treden. Hij werd huisschilder, maar bezocht gedurende deze jaren wel een tekenclub, waar hij bevriend raakte met schilders als H.Kruijder, W.van Diedenhoven en H.F.Boot.
In 1905 keerde Bronner voorgoed terug naar de beeldhouwkunst, korte tijd als assistent van B.IJzerdraat, maar al spoedig als zelfstandig uitvoerder van opdrachten voor toegepast werk en een enkel portret. Zijn lidmaatschap van de Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst bracht hem in contact met moderne architecten en kunstenaars als Berlage, Derkinderen, Mendes da Costa en Zijl en leverde hem ook opdrachten op van plateelbakkerij 'De Distel' en meubelfirma Penaat, twee firma's met een reputatie op het gebied van de moderne kunstnijverheid.
In 1906 nog afgewezen voor de Amsterdamse Rijksacademie van Beeldende Kunsten door directeur August Allebé, werd Bronner het jaar daarop wel toegelaten door diens opvolger Antoon Derkinderen, die de academie tot een centrum van de gemeenschapskunst wilde maken. Tot 1912 zou hij hier in de beeldhouwklas van prof.B.W.M.van Hove studeren. Na zijn studie verbleef Bronner enige tijd in Parijs, waar hij voor het eerst in aanraking kwam met de Romaanse, en gotische beeldhouwkunst. Hij vond hierin zijn voorbeelden voor een waarachtige, functionele en eigentijdse sculptuur op ambachtelijke grondslag. Van groot belang ook was zijn ontmoeting met Auguste Rodin, die hij beschouwde als de aartsvader van de moderne Europese beeldhouwkunst.
Toen de gemeente Haarlem in 1913 een prijsvraag uitschreef om het honderdste geboortejaar van Hildebrand, pseudoniem van Nicolaas Beets (1814-1903), de schrijver van de Camera Obscura te vieren, was Bronner een van de deelnemers. Uit de 26 inzendingen werd in 1914 het ontwerp van Bronner gekozen. Het bestond uit een achtkantige fonteinbak met op de hoeken even zovele personages uit het Haarlemmer epos en op enige afstand daarvan op een hoog voetstuk de figuur van Hildebrand, uitkijkend over zijn schepselen. Naar de mening van de jury, waarvan onder anderen Derkinderen, de Bazel en Mendes da Costa deel uitmaakten, onderscheidde het bekroonde ontwerp zich door de integratie van sculptuur en architectuur. Het was wederom Derkinderen die nog hetzelfde jaar Bronner aanraadde te solliciteren naar de hoogleraarsfunctie aan de academie die door Van Hoves overlijden vacant was. In oktober 1914 volgde Bronners benoeming, waarmee Derkinderen zich ook in de beeldhouwklas had verzekerd van een geestverwant. Twee maanden later trad Bronner in het huwelijk met een bakkersdochter uit Overveen. Het paar vestigde zich in Amsterdam, waar in 1916 hun dochter werd geboren. In 1922 kocht Bronner een eeuwenoude boerderij in de vallei van Chevreuse om er met zijn gezin de lange academische zomervakanties door te brengen. Het was daar, in het voormalige centrum van de middeleeuwse kathedraalbouw tussen Parijs en Chartres, dat zijn beeldhouwkunstige theorieën vastere vorm kregen. Bronners credo luidde 'beeldhouwkunst is architectuur, architectuur is beeldhouwkunst'. In zijn ogen was de sculptuur die in verband stond met de bouwkunst, de moeder der kunsten, de enige ware vorm van beeldhouwkunst. Daarmee sloot hij aan bij een ontwikkeling binnen de Nederlandse beeldhouwkunst die onder architect P.J.H.Cuypers was geboren, onder Berlage tot wasdom was gekomen en in de samenwerking met de architecten van de Amsterdamse School in de periode tussen beide wereldoorlogen tot een voor Nederlandse begrippen ongekende bloei kwam. Ondanks het feit dat Bronner geen beeldhouwwerk heeft geleverd voor de architectuur van zijn tijd, het onderwijs aan de academie en het werk aan het Hildebrandmonument eisten al zijn aandacht op, wordt hij op grond van zijn theoretische en pedagogische bijdragen toch gerekend tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de 'Amsterdamse-Schoolbeeldhouwkunst', waartoe ook Hildo Krop, John Rädecker en Johan Polet behoren.
In het programma dat Bronner voor zijn afdeling opstelde, nam hij bewust afstand van bepaalde praktijken van de voorgaande generaties. Hij zag het beeld niet meer in de eerste plaats als het mooie object, maar als de 'arabesk', voor een ieder leesbaar en verstaanbaar. Bronner had een hekel aan uiterlijke handigheid. Het begrip van de 'inhoud' van het te verbeelden onderwerp stond bij hem voorop; de vormgeving kwam op de tweede plaats. Voor de lessen in de compositieleer koos hij hoofdzakelijk onderwerpen uit de Griekse mythologie en de Bijbel, terwijl in zijn onderricht van de techniek de nadruk lag op het werken in hout en steen direct naar de natuur, de zogeheten 'taille directe'. Wat Bronner nastreefde, was niet het kopiëren van een model, maar het maken van een beeld als een organisch bouwwerk, tot stand gekomen door 'edel handwerk in edel materiaal'. De beeldhouwer was naar zijn mening ten slotte kunstenaar en ambachtsman tegelijk: zowel het ontwerp als het beeld dat naar voorbeeld van het ontwerp ontstond, diende hij zelf uit te voeren. Deze overtuiging druiste in tegen de 19e-eeuwse opvattingen, volgens welke de kunstenaar het model, het concept, boetseerde, waarna de uitvoering op ware grootte voor rekening kwam van de ambachtsman die zich behielp met mechanische reproductiemiddelen. In zijn theoretisch onderricht besteedde Bronner veel aandacht aan de anonieme bouwplastiek uit de middeleeuwen en de moderne Franse sculptuur, te beginnen bij Rodin. Dit laatste maakte Bronner opmerkelijk genoeg tot een van de wegbereiders van de 'anti-architectonische' richting binnen de Nederlandse beeldhouwkunst, die de naoorlogse bloei van deze kunstvorm zou bepalen en uiteindelijk evolueerde in de eerste abstracte experimenten. Hiermee wordt Bronner wel beschouwd als de grondlegger van ‘Groep van de figuratieve abstractie’, ook wel De Groep.
Gedurende de 33 jaar, van 1914 tot en met 1947, dat Bronner aan de Amsterdamse Rijksacademie doceerde, leidde hij zo'n 150 beeldhouwers op. Onder zijn bewind groeide de klas, die onder Van Hove en diens voorgangers nauwelijks leerlingen had geteld, uit tot een heuse afdeling, die een hecht blok vormde. Bronner was nuchter, men sprak van de 'steile Noordhollander', maar ook gevoelig en filosofisch ingesteld. Hij volgde zijn leerlingen met zorg en aandacht en bezat de bijzondere gave hen met een enkel woord aan te moedigen. Desinteresse of een gebrek aan discipline daarentegen werd genadeloos afgestraft. Zijn eigenzinnige aanpak werkte vooral stimulerend op de sterke karakters, maar kweekte bij anderen een zekere faalangst. Tot zijn bekendste leerlingen, men spreekt wel van de 'Bronnerschool', behoren Mari Andriessen, Frits van Hall, Piet Esser, Wessel Couzijn, Pieter d'Hont, Carel Kneulman en Jan Meefout. Tijdens de gehele periode van zijn hoogleraarschap werkte Bronner voort aan zijn grote opdracht: het Haarlemse Hildebrandmonument. In 1948, een jaar na zijn afscheid van de academie en 34 jaar nadat hij de prijsvraag had gewonnen, trad hij met zijn gedenkteken voor het eerst in de openbaarheid op een speciaal daarvoor georganiseerde tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum. Op deze expositie kwam tot uitdrukking hoe Bronners schetsontwerp uit 1914 een ontwikkeling had doorgemaakt die haar weerga niet kende. Van de traditionele oplossing van beelden op een voetstuk was hij via tientallen voorstudies gekomen tot een groep van beelden die een organisch en ritmisch geheel vormden met hun architectonische onderbouw. In stilistisch opzicht had het naturalisme van zijn ontwerp plaatsgemaakt voor een architectonisch bepaalde en enigszins kubistische vormgeving, die in het detail zijn liefde voor de Franse gotiek verried. Het Haarlemse monument werd aldus de versteende conclusie van Bronners levenslang wikken en wegen van inhoud, functie en vorm van een eigentijdse beeldhouwkunst. De schrijver Godfried Bomans, lid van het Nationaal Comité tot Oprichting van een Hildebrandgedenkteken, sprak van een 'kunstenaar, die maling heeft aan het ongeduld van zijn opdrachtgever en in volmaakte autonomie voorthakt aan de uitbeelding van zijn dromen'. Alhoewel algemeen beschouwd als een hoogtepunt in de moderne Nederlandse beeldhouwkunst bleef het Hildebrandmonument een geïsoleerd verschijnsel, dat afwisselend met bewondering, verbazing en onverschilligheid is bejegend. Het verdere bestaan van Bronners levenswerk was ronduit tragisch. Zo zou het nog tot 1955 duren voordat de Haarlemse bestuurders overeenstemming bereikten over de definitieve plaats in de Haarlemmerhout, waarna door financiële perikelen de onthulling nog tot 1962 op zich liet wachten. Spoedig daarna laaide een discussie op over de door Bronner gekozen steensoort. De Franse kalksteen bleek namelijk niet bestand tegen het noordelijke zeeklimaat. Tot overmaat van ramp nodigde de tamelijk afgelegen plek in het Haarlemse park uit tot vandalisme, wat ertoe leidde dat in 1986 de inmiddels flink gehavende stenen beelden werden vervangen door replica's in duurzamer materiaal. De negen originelen werden na restauratie in 1990 opgesteld in de tuin van het door de Hannema-de Stuers Fundatie beheerde kasteel Nijenhuis nabij het Overijsselse Heino. Daarmee was de scheiding van de door Bronner zo nadrukkelijk beoogde architectonische context, de onderbouw bleef in Haarlem, een feit.
De laatste jaren van zijn leven sleet Bronner met zijn vrouw in het Rosa Spierhuis in het Noordhollandse Laren, waar hij door zijn sterk afnemend gezichtsvermogen niet meer tot werken in staat was. Enkele maanden na de opening van een grote tentoonstelling die ter ere van zijn negentigste verjaardag in Haarlem werd georganiseerd, overleed hij. Niet één beeldhouwer heeft zo zijn stempel gedrukt op de 20ste-eeuwse beeldhouwkunst in Nederland als Jan Bronner. Als pedagoog van enkele generaties beeldhouwers en als filosoof van de moderne, 'architectonische' richting binnen de Nederlandse beeldhouwkunst heeft hij niet alleen een grote rol gespeeld in de emancipatie van zijn ambacht, maar tevens een belangrijke bijdrage geleverd aan de heropleving van een discipline die hier te lande al enkele eeuwen nauwelijks bestaansrecht genoot.
Hij woonde van 1915 in Amsterdam achtereenvolgens aan de Weteringschans 61, vanaf 1920 aan de Jacob Marisstraat 55, vanaf 1921 Jacob Marisstraat 66 en na 1923 aan het Jacob Marisplein 8. Keesje, het diakenhuismannetje (Camera Obscura, 1948) in het Siegerpark en Teun de Jager (1958) in het Vondelpark zijn bekende beelden van hem in Amsterdam.
Referenties: Linnaeusstraat 2; Mauritskade 62-63-64

                                       

Carrilho, Nelson (1953). Het werk van Nelson Carrilho zijn hekeldichten in brons, vol humor of bijtende spot, vragen en antwoorden die vaak een sterke ontroering oproepen. Het zijn kenmerkende elementen in de beeldenreeks. zijn werk is niet alleen een aanklacht, het gaat ook over bevrijding en de ontroering die zij in mensen op kan roepen. Carrilho's maatschappelijke betrokkenheid is ook terug te vinden in werk dat in Nederland en op Curaçao een plek heeft gevonden in de openbare ruimte. In het Vondelpark staat een groot beeld dat hij maakte na de moord op de jonge Kerwin Duinmeijer. Een anti-racisme monument: Mama Baranka (Moeder Rots). Dit beeld is een eerbetoon aan alle moeders en is inmiddels een icoon van de stad Amsterdam. In het Westerpark staat het beeld Dragers van Verre als symbool voor het multiculturele Amsterdam. Het heeft als thema de constante verplaatsing van mensen van continent naar continent.
Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Carve is een ontwerp- en ingenieursbureau voor de openbare ruimte, gespecialiseerd in voorzieningen voor kinderen en jongeren als skatebanen.
Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Claassen, Thomas Johannes Franciscus (Tom) (1964) is een Nederlandse beeldhouwer. Tom studeerde van 1984 tot 1989 aan de Academie voor Beeldende Kunsten Sint-Joost in Breda. In 1992 werd hij geselecteerd voor de Prix de Rome (beeldhouwen/beeldende kunst en openbaarheid). Hij ontving diverse prijzen, zoals de Aanmoedigingsprijs Stad Amsterdam (1993) en de Charlotte Köhler Prijs (1994). Veel werk van Claassen heeft een plaats gekregen in de openbare ruimte in geheel Nederland. Hij is vooral bekend geworden door zijn mens- en dierfiguren, die in vereenvoudigde vorm zijn weergegeven. De gebruikte materialen zijn onder andere rubber, hout, jute, brons, ijzer, roestvast staal, aluminium, gips, marmer, beton, keramiek en polystyreen.
Referenties: Nijlpaardenschutsluis; Nijlpaardenschutsluis

                                       

Dalata
Referenties: Heesterveld 75

                                       

Colton, Adam James (1957-) is een Engelse beeldhouwer en tekenaar. Colton is geboren in Manchester en bezocht van 1975 tot 1980 de Camberwell School of Arts and Crafts in Londen. Aansluitend studeerde hij van 1980 tot 1981 aan de Manchester Polytechnic. Hij vestigde zich in Nederland en vervolgde zijn studie bij Ateliers '63 in Haarlem. In 1987 ontving hij de Charlotte van Pallandtprijs voor beeldhouwkunst en in 1991 de Sandbergprijs van het Amsterdamse Kunstenfonds. De kunstenaar woont en werkt in Amsterdam en Haarlem.
Referenties: Nes

                                       

DeMakersVan is een samenwerking gebaseerd op vriendschap. De drie ontwerpers (waarvan 2 tweelingbroers) kennen elkaar van de Design Academy in Eindhoven en raakten bevriend. De vriendschap was zo intens, dat de drie afzonderlijke afstudeerprojecten bijna één geheel vormden. Het lag voor de hand om met z’n drieën verder te gaan na hun afstuderen in 2004. DeMakersVan vertrokken richting de Rotterdamse Havens, betrokken een werkruimte, en gingen de wereld veroveren. Hun succes is volgens de broers Verhoeven te danken aan hun naïviteit en het communiceren van het verhaal van een ontwerp naar de wereld.
In een interview legt Judith de Graauw, een van de ontwerpers van DeMakersVan, uit hoe er wordt samengewerkt: “Doordat we met zijn drieën zijn, zijn we niet erg stijlvast. We hebben een enorme klik met elkaar, maar onze meningen kunnen erg verschillen, waardoor we soms eindeloos moeten discussiëren. Dat maakt het leuk. Jeroen houdt van opvallend, ik ben meer ingetogen en Joep heeft een beetje van allebei. Het ene moment gaat hij mee met mijn ingetogenheid en het andere moment kan hij lekker schreeuwen met Jeroen. Als we het niet eens worden, is het 'meeste stemmen gelden'”.
De ontwerpers combineren kunst met functionaliteit. Ze willen graag weten hoe constructies in elkaar steken. Uitgangspunten zijn humor, glamour, sprookjes om het onmogelijke mogelijk te maken. Hun bekendste ontwerp is de Lace Fence (een industrieel hekwerk met kantklostechniek). Om deze te kunnen produceren zijn DeMakersVan in India een fabriek gestart met 25 medewerkers. Daarnaast hebben ze een buitenlamp ontworpen, de 'Light Wind' gebaseerd op de windmolens en schemerlampen. Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Demnig, Gunter (1947-) In 1967 ging hij kunstpedagogie studeren aan de Hochschule für Bildende Künste in Berlijn, van 1969 tot 1970 gevolgd door een studie industrieel design. Van 1971 tot 1974 zette hij zijn studie kunstpedagogie voort aan de kunstacademie van Kassel. Zijn bekendste project is de door hem gestarte actie Stolpersteine (herinneringstekens voor alle slachtoffers van het nationaalsocialisme). Demnig begon in 1997 met het leggen van de eerste Stolperstein in de Berlijnse wijk Kreuzberg. Het is een herinnering aan de slachtoffers van de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog. In 2000 was de officiële start van het project Stolpersteine (Kunst- und Erinnerungsprojekt Stolpersteine. Demnig kreeg patent op de steentjes, Stolpersteine is nu een merknaam. Een Stolperstein is een betonnen steen van 10 x 10cm, met aan de bovenkant een messing plaatje waarin de naam, geboorte- en overlijdensdatum en de plaats van overlijden wordt gestanst. De Stolperstein wordt geplaatst in de stoep voor het voormalige woonhuis van het slachtoffer. Gunter Demnig geeft zo ieder slachtoffer een eigen monument. Zijn motto is: 'Een mens is pas vergeten als zijn of haar naam vergeten is’.
Vanaf juni 2021 worden ook in Amsterdam Stolpersteine gemaakt. Er was in deze stad een lange wachtlijst ontstaan voor plaatsing. Om dit te bespoedigen worden de stenen niet meer alleen in Duitsland, maar nu ook in Amsterdam geproduceerd, bij het Goethe-Institut aan de Herengracht. Op 17 december 2021 werden op de locatie van Amstel 3 de 999e en 1000ste Nederlandse Stolpersteine gelegd, als eerbetoon aan de antiquaar Louis Lamm en zijn dochter Ruth Fanny.[6] In 2022 lagen in Amsterdam meer dan duizend Stolpersteine.
Um den Stein lesen zu können, muss man sich vor dem Opfer verbeugen. (2022)
Referenties: Zwanenburgwal 272

                                       

Derlon (1985), is geboren in Recife (Brazilië). Hij heeft een eigen stijl ontwikkeld die een combinatie is van de Braziliaanse populaire cultuur, iconografie en popart. Hij is illustrator voor tijdschriften, reclamebureaus en de mode-industrie en heeft recentelijk decors ontworpen voor verschillende instituten. Hij heeft verschillende tentoonstellingen in heel Brazilië gerealiseerd.
De sporen van Derlons werk herinneren ons aan de traditionele houtsnede, gebruikelijk in het noordoosten van Brazilië, en de lokale verhalenstrips genaamd 'Cordel'. Zelfs wanneer met een verfspuit of borstel wordt geschilderd, ziet het resultaat eruit alsof hij de guts in hout heeft gebruikt. Met zijn simplistische zwart-witte personages onderzoekt Derlon de dimensies van architectuur en openbare ruimte, waarbij goed geïntegreerde muurschilderingen worden gecreëerd die in harmonie zijn met de omgeving.
Referenties: Haag en Veld 91-136

                                       

Dijkman, Annelies (1958) is opgeleid aan de Gerrit Rietveld Academie en de Rijksacademie, beide te Amsterdam. Zij woont en werkt in Leiden. Annelies Dijkman is gespecialiseerd in projecten in de openbare ruimte. Zij werkt met fonteinen en bomen, creëert tuinen en ontwerpt bruggetjes. Haar uitgewerkte projecten moeten uiteindelijk samenvallen met de omgeving, in de synergie opgaan. Beweging speelt een belangrijke rol, de voortgang van de toeschouwer in samenhang met de dynamiek van het werk zelf. De ruimte met al haar mogelijkheden en beperkingen is het podium voor mijn kunstwerken. Veelal de openbare ruimte, met een groot scala aan soorten locaties. Van een park, een schoolplein tot de zee. De diversiteit van deze plekken is inspirerend. Elke plek heeft zijn eigen geschiedenis, context, stedelijke of landschappelijke kenmerken. Mijn kunstwerken verhouden zich tot de ruimte, dragen bij aan de identiteit, maar hebben tegelijkertijd ook hun eigen betekenis. Zo ontstaat een wisselwerking tussen beeld en plek.
Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Dings, Nicolas (1953-) is tekenaar en beeldhouwer. Dings volgde opleidingen aan de Stadsacademie in Maastricht en de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam (1972-1977). Hij werkt in Amsterdam en interesseert zich voor het gebied tussen wat doorgaans als ‘officiële kunst’ wordt aangeduid en volkskunst. De beide kunstvormen hebben een totaal andere en tegengestelde esthetiek en bewegen zich tussen banaliteit en verhevenheid en goed en kwaad. Zijn plastieken zijn vaak driedimensionale collages, waarbij hij gebruik maakt van de meest uiteenlopende materialen als brons, keramiek, hout, kunststof en textiel. Motieven ontleent hij onder meer aan de beeldtaal van de renaissance en de klassieke oudheid. Hij verbindt in zijn werk het materiële en het symbolische, het fysieke en het spirituele en doet dat op een eigentijdse wijze. Daarbij zoekt hij naar een balans tussen heden en verleden, tussen schoonheid en lelijkheid en tussen vorm en inhoud. Zo schept hij een eigen, vaak humoristisch, universum met veel ruimte voor associaties van de beschouwer. Van Nicolas Dings staat een veertigtal monumentale beelden in de openbare ruimte, het merendeel in Nederland, maar ook enkele in Duitsland. Het Spinozamonument in Amsterdam is daarvan misschien wel het bekendste voorbeeld. (2022)
Referenties: Zwanenburgwal

                                       

D/DOCK, opgericht in 2004, creëert en realiseert interieurontwerpen en totaal concepten: ‘Omgevingen die passen in de veranderende realiteit van vandaag en die klaar zijn voor de wereld van morgen’. Dit doet zij vanuit een integrale aanpak, waarin design, projectmanagement en huisvestingsadvies een centrale rol kennen. Het werkveld van D/DOCK betreft het onderwijs, de gezondheidszorg, retail en de horeca. De organisatie heeft een groot netwerk, en is sinds 2015 niet alleen in Amsterdam, maar ook in China gehuisvest. Met ons internationale team werken wij voor top organisaties die meer willen dan een goede inrichting van hun gebouw. Onze verrassende ideeën hebben de jeugdige kracht van D/DOCK’s oprechte nieuwsgierigheid naar mensen en hun omgeving die bijdraagt aan de ontwikkeling van de duurzame toekomst van onze planeet. (2022)
Referenties: Dam 9

                                       

Donk, van der, Carolien (1959-) heeft haar opleiding gedaan aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag (1982-1986). (2022)
Referenties: Dam 9

                                       

Driessen + van Deijne Hil Driessen (1963) is in 1990 afgestudeerd aan de Academie voor beeldende kunst in Maastricht met studierichting Fashion Design.
Toon van Deijne (1967) is in 1991 afgestudeerd aan MTS St.Lucas in Boxtel met studierichting Reklame- en Presentatietechnieken en in 1995 aan de Academie voor beeldende kunst St.Joost in Breda met studierichting Architectonische Vormgeving en Interieur.
Hun samenwerking in Driessen + van Deijne dateert van 2002 en is van groot belang voor de ontwikkeling van hun werk. Ze versterken in elkaar de wil om te onderzoeken en te experimenteren. Dit vormt telkens de basis waaruit een breed pallet van mogelijkheden ontstaat zowel in uitdrukking, techniek als uitvoering. Dat dit zich uitstekend leent voor opdrachten is aan de hand van een aantal monumentale opdrachten duidelijk geworden. Hun werk beweegt zich op het grensgebied van beeldende kunst en vormgeving en laat zich niet in een hokje plaatsen. (2021)
Referenties: Eva Besnyöstraat 207-459; Pampuslaan 12-24

                                       

Dunselman, Jan (1863-1931) was een Nederlandse kunstschilder. Dunselman studeerde aan het Tekeninstituut in Den Helder en trok op zijn 18de naar Antwerpen, waar hij zijn opleiding vervolgde aan een kunstacademie. In 1884 won hij de Prix de Rome voor de schilderkunst samen met Jacobus van Looy; hij maakte vervolgens een studiereis naar Italië en Spanje. Hij werd lid van de katholieke kunstkring De Violier en van Arti et Amicitiae. Dunselman schilderde historische taferelen en portretten, maar kreeg vooral bekendheid door de vele kruiswegstaties die hij maakte. Hij schilderde de staties op de ruwe achterkant van linoleum, om de structuur van een fresco te benaderen. Voor de Sint-Nicolaaskerk in Amsterdam verzorgde hij naast de kruiswegstatie een groot deel van de beschilderingen in de kerk. Met een aantal onderbrekingen heeft hij hier dertig jaar aan gewerkt. Een aantal keren werkte Dunselman voor de aankleding van kerken samen met zijn broer Kees, die eveneens schilderde.
Referenties: Amsteldijk 36

                                       

Dupuis, Antonius Stanislaus Nicolaas Ludovicus (Toon) (1877-1937), beeldhouwer en medailleur, woonde en werkte in Antwerpen, Rotterdam, Wassenaar en Den Haag. Dupuis was een zoon van de Belgische schilder en beeldhouwer Ludovicus Franciscus Josephus (Louis) Dupuis en Maria Philomena Francisca De Roij. Hij leerde de beginselen van het vak van zijn vader en studeerde onder Thomas Vinçotte aan de Antwerpse tekenacademie. Dupuis woonde vanaf 1898 in Den Haag en werd in 1908 genaturaliseerd tot Nederlander. Hij werd hoofddocent aan de Haagse Academie van Beeldende Kunsten, waar hij les gaf aan onder anderen Pieter Biesiot, Fransje Carbasius, Marian Gobius, Dea Meeter en Gra Rueb. Een groot deel van zijn oeuvre bestaat uit borstbeelden zoals het borstbeeld van Petrus J.H.Cuypers (1910) en van Jozef Israëls beiden in het Rijksmuseum.
Referenties: Mauritskade 62-63-64

                                       

Elden, van, Barten (Amsterdam 1955-). Barten van Elden maakt ook gebruik van de namen Bart van Elden en Willem Barten van Elden. Hij is beeldhouwer en collagist. Zijn werk is abstract.
Referenties: Abcouderpad

                                       

Elliger, Antonie (Anthony) (Amsterdam 1701-Ede 1781). Hij is getrouwd met Christina Houbraken, een dochter van Arnold Houbraken. Zij kregen een dochter Christina Maria Elliger. Behalve aan zijn dochter gaf hij ook les aan Jan Gerard Waldorp, Jurriaen Andriessen, Izaäk Schmidt en Johannes Cornelis Mertens. Antonie Elliger kwam zelf uit de school van de Franse classicist Gerard de Lairesse. Hij schilderde in hoofdzaak portretten, deurstukken en grauwtjes veelal met historische, mythologische of zinnebeeldige onderwerpen.
Referenties: Keizersgracht 269, Singel 116

                                       

Esteve, Ramon is een Spaanse binnenhuisontwerper die sinds 1991 zijn eigen ontwerpstudio’s heeft. (2022)
Referenties: Dam 9

                                       

Eyck, Charles Hubert (Meerssen 1897 – Schimmert 1983) was een Nederlands (Limburgs) beeldend kunstenaar. Eyck kreeg zijn opleiding monumentale kunst, zoals wandschilderingen, glas in lood, grisailles op opalineglas, aan de Rijksacademie in Amsterdam. Vooraf was hij begonnen als plateelschilder op de aardewerkfabriek Céramique in Maastricht. Aanvankelijk was zijn werk expressionistisch van vormgeving. Later is hij bekritiseerd omdat hij bleef volharden in een min of meer gelijkblijvende religieuze stijl. Mede door deze kritieken en zijn toenemende doofheid leefde hij meer en meer in afzondering in het door hem zelf ontworpen huis "Ravensbos" in Schimmert. Hij was getrouwd met de Zweedse schilderes Karin Meyer (Karin Eyck). Eyck kreeg na de onthulling van het bevrijdingsraam in de Goudse Sint-Janskerk (1947) de versierselen overhandigd van ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij stuurde de onderscheiding bijna twintig jaar later terug, omdat hij zich niet kon verenigen met een huwelijk tussen prinses Beatrix en Claus von Amsberg.
Referenties: Herengracht 88

                                       

Fitger, Arthur Heinrich Wilhelm (1840-1909) was een Duitse decoratieschilder uit Bremen. Fitger ging in 1858 naar de Akademie zu München, waar hij les kreeg van Moritz von Schwind, Peter von Cornelius en Bonaventura Genelli. Aansluitend ging hij in 1861 naar Antwerpen en vervolgens naar Parijs. Van 1863 tot 1865 verbleef hij in Rome, ondersteund door een beurs van Oldenburg's groothertog. De volgende jaren bracht hij afwisselend in Wenen en Berlijn door voordat hij in 1869 naar Bremen ging.
Fitger werd bekend om zijn grote decoratieve werken, hoofdzakelijk uitgevoerd in Bremen. Hij versierde de Rembertikirche met twee schilderingen: 'De verloren zoon' en 'De barmhartige Samaritaan'. Hij schhilderde een fries met maritieme allegorieën voor de beurs. Zijn werken verschenen ook in het Haus Seefahrt en het Reichspostgebäude. Beïnvloed door de Franco-Pruisische Oorlog in 1870 produceerde hij het draagbare kunstwerk 'Awakening Barbarossa', die zijn reputatie verder verspreidde. In 1875 kreeg hij de opdracht om de Ratskeller te beschilderen met muurschilderingen. In 1883 en 1884 schilderde hij grote muurschilderingen in de Kunsthalle Hamburg. Daarna keerde hij terug naar Bremen, waar hij muurschilderingen van nimfen en centauren in de keizerlijke zaal van het nieuwe postkantoor schilderde.
Naast zijn decoratieschilderingen schreef Fitger ook enkele drama’s en poëzie.
Fitger werd omstreeks 1900 als een belangrijke kunstcriticus in Bremen beschouwd. Zijn kritiek, gepubliceerd in de pers, had een blijvende invloed op de Hanzese smaak in de kunst. Hij was voorzitter van de Kunstverein en hield een conservatieve kijk op kunst. Hij schreef stevige kritieken op kunstenaars die een modernistische stijl volgden waaronder de Künstlerkolonie Worpswede en de hedendaagse Franse schilders. Het meest opvallende voorbeeld van zijn kritiek was een commentaar op een tentoonstelling van Marie Bock en Paula Becker in 1899 in de Kunsthalle Bremen. Het verscheen in het Weser-Zeitung: “Für die Arbeiten der beiden genannten Damen reicht der Wörterschatz einer reinlichen Sprache nicht aus, und beiner unreinlichen wollen wir keine Anleihe machen.” hetgeen betekent: “Om het werk van de twee dames te beschrijven, volstaat de woordenschat van een schone taal niet en we willen niet lenen van een onreine.” Zijn kritiek was echter niet in staat een doorbraak van de Künstlerkolonie Worpswede te voorkomen.
Referenties: Herengracht 500

                                       

Geurts, Joris (1958) werd geboren in Oss en woont en werkt in Amsterdam. Van 1977 tot 1979 volgde hij een opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Breda en van 1979 tot 1981 aan de Academie voor Kunst en Industrie in Enschede. Het landschappelijke speelt een belangrijke rol in het werk van Joris Geurt. Zijn abstracte schilderijen doen denken aan een uitgestrekte weide, een bos in de schemer, een nachtelijke sterrenhemel of een zee met ondergaande zon. Hierdoor bevat het werk van Geurts een romantische ondertoon. Hij voelt zich dan ook verbonden met de kunstenaars Caspar David Friedrich (1774-1840) en Edvard Munch (1863-1944), beiden bekend door hun imponerende werk dat inspeelt op ons gevoel voor mystiek. Naast schilderijen maakt Geurts ook veel grafiek en muurschilderingen.
Referenties: Oeverzeggestraat 82-160

                                       

Gidding, Jaap (1887-1955) was een Nederlands ontwerper en een leerling van Willem Kromhout. Gidding ontwierp het 150 vierkante meter grote vloerkleed in de centrale hal van het Amsterdamse Tuschinski-theater. Van 1926 tot 1930 werkte hij bij de Glasfabriek Leerdam. Daar heeft hij een aantal vazen ontworpen en in emailverf gedecoreerd. Deze vazen met het monogram JG zijn zeer zeldzaam. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland was Gidding lid van de Nederlandsche Kultuurraad.
Referenties: Reguliersbreestraat 26-28

                                       

Gijselingh de Jonge, Jan (1650-1718) was een in Brugge (Vlaanderen) geboren Nederlandse beeldhouwer. Zijn bekendste werk stond in Gouda, twee figuren betreffende de rechtspaak bij het Stadhuis. Maar ook in Amsterdam heeft hij veel werkzaamheden uitgevoerd.
Projecten: Herengracht 466; Kloveniersburgwal 26

                                       

Gijselingh de Oude, Jan (1629-1667). De Vlaamse beeldhouwer Jan Gijselingh (de oude) kwam van Brugge en vestigde zich in de Noordelijke Nederlanden waar hij leerling- medewerker bij Quellijn is geweest. Jan Gijselingh is nog voor Quellijn overleden maar zijn nagelaten werk vormt één van de mooiste en tevens belangrijkste gevelsculptuur in Amsterdam. Gijselingh werkte veel samen met Jacob van Campen en stadsbouwmeester Daniël Stalpaert op het gebied van de stedelijke ornamentiek. Bij de particuliere woningbouw trekt hij veel op met de broers Justus en Philips Vingboons. Beeldhouwwerk van zijn hand is te zien in het fronton van het Trippenhuis, de frontons van het stadhuis (huidige paleis aan de Dam) en 's Lands Zeemagazijn (nu Scheepvaartmuseum).
Projecten: Kloveniersburgwal 29

                                       

Goeting, Johannes Gottfried (Jan) (1918-1984). Hij wordt gerekend tot de Nieuwe Haagse School, was een Nederlandse kunstenaar, portretschilder en docent aan de Vrije Academie en de Koninklijke Academie in Den Haag. In de oorlogsjaren bezocht Goeting de Akademie van beeldende kunsten in Den Haag. Hij exposeerde in de bloeitijd van kunstenaarsgenootschap Pulchri Studio, waar hij ook lid van was. Als kunstenaar maakte hij talloze gevelstenen, monumentale keramische objecten en mozaïeken, zowel in Den Haag (huidige ANWB gebouw) en Wassenaar als daarbuiten, zoals in het Amsterdamse Hemsterhuisstraat 145-241. Hij stond ook bekend als portretschilder en portretteerde veel vooraanstaande personen en kunstenaars, zoals Prinses Beatrix en Prinses Christina (voor het nationaal geschenk aan Koningin Juliana in 1976), Victorine Hefting en Annet Nieuwenhuijzen.
Projecten: Surinameplein 53

                                       

Gor, Judith is geboren in 1950 in Israël. Haar opleiding deed ze aan de faculteit voor Moderne Kunst van de Haifa University (1970-74) en van 1975-79 aan de Academie voor Moderne Kunst in Arnhem. Judith Gor-Zimmerman is lichtkunstenares, maar ook muzikaal actief, met een kindergitaarensemble in Soest en via haar instituut Shira. Hier geeft zij workshops ‘Hebreeuws leren door te zingen’. Judith groeide op in een kibboets in Israël, een waar paradijs aan de rand van het Meer van Galilea. Ze zag daar de prachtige vermenging van kleuren in de lucht met het berglandschap. Het is een herinnering die van pas komt bij haar projecten als lichtkunstenaar. Zij ontwierp in 1980 en 1984 lasersculpturen in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam. Ze werkte, samen met architecten Ton Alberts en Christa van Santen, aan een reeks van zonlichtelementen in het hoofdkantoor van de ING in Amsterdam. In de jaren 1987-’91 stichtte zij de 'Light Foundation', waarvan het doel was activiteiten te organiseren waar lichtontwerpen met architectuur werden geïntegreerd. Met deze Foundation zijn verscheidene manifestaties gerealiseerd, zoals een presentatie voor Koningin Beatrix in de Ridderzaal te Den Haag en ‘Verandering van sfeer’; een installatie met licht en geluid in de omgeving van het Muziektheater in Amsterdam. Vanaf 1993 werkt ze aan een lichtplan voor de oude haven van Amsterdam die opnieuw wordt ontwikkeld. In 1996 heeft zij met de Japanse choreograaf Suzaku Takauchi een lichtontwerp uitgevoerd in het gebied van het Maritiem Museum in Amsterdam. Samen met Haskoning ontwierp zij in 1997 een lichtinstallatie voor een recyclingfabriek in Beverwijk. Zij is betrokken bij de ontwikkeling van een lichtplan voor de noordsectie van de haven van Amsterdam.
Projecten: Bijlmerplein 888

                                       

Graat, Barend (1628-1709) woonde zijn hele leven in Amsterdam en heeft van 1645 tot 1709 vele tekeningen en schilderijen vervaardigd waarvan er nu nog ruim honderd bekend zijn. Opgeleid door zijn oom Hans Bodt tot dier- en landschapsschilder ontwikkelde hij zich in de loop der tijd tot genre- en historieschilder; bovendien schilderde hij vele portretten van Amsterdammers, met name van kooplieden en hun families. Zijn landschappen waren erg Italiaans hoewel Graat nooit naar Italië is gereisd. Verder schilderde hij grisailles en decoraties voor schoorsteenmantels. Hij organiseerde 15 jaar lang een schilderacademie aan huis.In 1672 werd hij door Gerrit Uylenburgh aangezocht om een door hem gekochte collectie schilderijen op echtheid te controleren.
Referenties: Leidsegracht 10

                                       

Graux, Auguste Jean Baptiste (1831-1889) is een uit België afkomstig kunstschilder die tussen 1859 en 1889 in Amsterdam werkt en woont (Achtergracht). Tegenwoordig zijn vooral de bloemstillevens en enkele interieurschilderingen bekend die hij gesigneerd heeft en die daarom gemakkelijk toe te schrijven. Krantenberichten uit zijn tijd geven een levendig overzicht van Graux’s activiteiten; meestal in de recensies van toneel- en theatervoorstellingen en beschrijvingen van nieuwe café-interieurs of feestdecoraties. Het beeld dat uit de kranten naar voren komt is er een van een kundig schilder die zowel zeer tijdelijke toneeldecors en feestversieringen als meer permanente interieurdecoraties vervaardigde. Het werk voor openbare gelegenheden is wat het grote publiek van hem gekend zal hebben. Helaas is van deze werkzaamheden voor publieke gelegenheden weinig bewaard gebleven, met uitzondering van schilderingen voor Dalmeijer te Hoorn en de Witte zaal van Krasnapolsky in Amsterdam.
Graux komt wel voor de dag als iemand die naamsbekendheid nastreefde en het initiatief daarbij niet schuwde. Zo nam hij met succes deel aan de tentoonstelling van 1866 in het Paleis voor Volksvlijt en hij stond een jaar later op kermissen in het land met een eigenhandig vervaardigd panorama en ‘cyclorama’.
Een aspect dat opvalt in de recensies en enkele advertenties die zijn werk beschrijven, is de aandacht die er aan zijn kundige materiaalimitaties wordt geschonken. Zo schrijft een zekere Etienne, eigenaar van een kapperszaak aan de Kalverstraat vol enthousiasme; ‘J’ai l’honneur de faire connaitre à Mrs. les Amateurs de haute nouveauté que Mr. A. Graux, Artiste peintre décorateur vient d’exécuter dans mon Salon pour la Coupe des Cheveux UN PLAFOND PEINT SUR VERRE INALTERABLE imitation de porcelaine et nacre de perles. Je recommande ce nouveau gene de travail que Mr. A.Graux vient de terminer pour la première fois dans ce pays. ETIENNE, Coiffeur-Parfumeur, Kalverstraat’ (Ik ben vereerd mijn dames Liefhebbers met het nieuwste kennis te laten maken. Kunstschilder en decorateur, de heer A.Graux heeft zojuist in mijn kapsalon een imitatie van porselein en parelmoer GESCHILDERD OP EEN PLAFOND VAN ONVERSLIJTBAAR GLAS. Ik beveel dit nieuwe werkgenre aan dat de heer A.Graux zojuist voor het eerst in dit land heeft voltooid. ETIENNE, Kapper-Parfumeur, Kalverstraat). (Algemeen Handelsblad 1-8-1866) (2022
Referenties: Dam 9

                                       

Grand, le, Napoleon (1857-1932), bijgenaamd 'Nappie' was een joodse meubelfabrikant en interieurontwerper en directeur van de firma 't Modelhuis. Zijn vader overleed toen Napoleon veertien jaar oud was waardoor hij al jong op eigen benen moest staan. Hij vertrok van Leeuwarden naar Amsterdam. Daar werkte hij in de Kalverstraat bij een meubelmaker. Hij ontwikkelde zich in korte tijd tot een zeer goed meubelmaker, opende zijn eigen bedrijf en vervaardigde in opdracht luxe meubels. Op de Keizersgracht 732 en 734 opende hij twee modelhuizen en zelf woonde hij op de Keizersgracht 730. Napoleon trouwde met Abigael Veronika Pinkhof en zij kregen drie kinderen, Betsy, Simon Herman en Henri. Napoleon werkte mee aan verschillende grote projecten, zoals de inrichting van de stadsschouwburg en het interieur van de Groote Club op de Dam, waar toen nog geen Joden werden toegelaten. Napoleon mocht na zijn werk toch lid worden van de Groote Club, waarvoor hij bedankte.
Referenties: J.J.Viottastraat 36; Keizersgracht 730-734

                                       

Grégoire, Johannes Hubertus (Jan / Jean) (1887-1960) volgde een opleiding aan de École Normale des Arts du Dessin in Brussel en leerde schilderen van Rob Graafland. In 1910 vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij de Rijksakademie van beeldende kunsten bezocht (1913-1915). Hij was lid van Arti et Amicitiae en schilderde onder meer portretten, stillevens en landschappen.
Referenties: Kalverstraat 183

                                       

Grégoire, Paul (1915-1988) was een Nederlands beeldhouwer en medailleur. Hij was een zoon van de schilder Johannes Hubertus (Jan) Grégoire en Maria Barbara Hubertina Ras. Zijn ouders, beiden afkomstig uit Maastricht, vestigden zich in 1910 in Amsterdam. Grégoire werd hier opgeleid aan de Rijksakademie van beeldende kunsten als leerling van onder anderen Jan Bronner en Johannes Hendricus Jurres. In 1938 studeerde hij er schilderkunst, vanaf 1940 beeldhouwkunst. Hij was van 1956 tot 1980 hoogleraar aan de Rijksakademie als opvolger van Jan Bronner. Hij gaf les aan onder anderen zijn zoon Pépé Grégoire, Eddy Roos, Jon Gardella, Jet Schepp en Saskia Pfaeltzer. Door zijn werk, maar ook door zijn invloed op zijn leerlingen, is Paul Grégoire van grote en blijvende invloed geweest op de beeldhouwkunst in Nederland. Onder zijn leiding ontstond aan de Rijksakademie de Groep van de figuratieve abstractie, later afgekort tot 'De Groep', waarvan hij kan worden beschouwd als grondlegger in de traditie van Bronner en als lid van de tweede generatie van 'De Groep'.
Referenties: Dam

                                       

Gudmundsson, Sigurdur (1942-) is een IJslandse beeldhouwer. Sigurdur ontving van 1960 tot 1963 zijn opleiding aan het Icelandic College of Arts and Crafts in Reykjavik. Aansluitend, van 1963 tot 1964, aan de Ateliers'63 in Haarlem. Hij woonde in de jaren 1964 en 1965 al in de provincie Groningen en vestigde zich in 1970 definitief in Amsterdam. Aanvankelijk voerde Sigurdur performances uit, maakte fotowerk en schilderde. In 1966 sloot hij zich aan bij de Fluxus-beweging. Vanaf 1980 ging hij beeldhouwen. In zijn materiaalkeus, basalt - graniet - beton - brons (zwaar) en glas - veertjes - turf - zeewier (licht), verenigde hij zijn romantische visie op de ruige natuur met poëzie en schoonheid. Van 1978 tot 1986 was hij docent aan de Academie voor Kunst en Industrie (AKI) in Enschede. Sigurdur exposeerde in Nederland, Duitsland, Zweden, Noorwegen, Finland en IJsland. In 2000 ontving hij de, voor het eerst ook voor beeldende kunst toegekende, A. Roland Holst-Penning. Hij woont en werkt in Amsterdam en in China.
Het kunstwerk Wildzang uit 1976, op de Bijlmerweide in Amsterdam-Zuidoost, was een nog groter kunstwerk van ca. 80 bij 25 meter, bestaande uit 1879 houten paaltjes, die in morseseinen een gedicht van Joost van den Vondel uitbeeldden. Het kunstwerk is minder lang meegegaan dan de bedoeling was en is sinds 1987 niet meer bijgehouden. Enkele restanten zijn nog (moeilijk) vindbaar. De rest van het kunstwerk is verzwolgen door de natuur of verwijderd door de gemeente Amsterdam. (2024)
Referenties: Eerste Marnixplantsoen

                                       

Guimarães, Rimon is in 1988 geboren in Curitiba (Brazilië). Tekeningen uit zijn kindertijd vormen de basis voor zijn huidige werk dat ook gekoppeld is aan inheemse en naïeve kunst. Zijn stijl verandert mee met de ontwikkeling van nieuwe technieken en kleuren die de aandacht trekken.
Referenties: Heesterveld; Hogevecht

                                       

Hall, van, Frederik Jan (Frits) (1899-1945). Van Hall is geboren op het eiland Java in voormalig Nederlands-Indië. Het gezin Van Hall kwam in 1905 terug naar Nederland. Hier studeerde hij van 1918 tot 1923 beeldhouwkunst bij Jan Bronner aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam. In 1923 won hij, kort na zijn afstuderen, de gouden medaille van de Prix de Rome en hij verbleef in 1924 in Rome. Aansluitend woonde hij met zijn echtgenote, de schilderes Jeanne Brandsma, onder andere in Cagnes-sur-Mer in Frankrijk. In 1929 kwamen zij terug in Nederland en tot 1943 woonden zij in Sloterdijk. Met Jan Havermans had hij zijn atelier in de voormalige pastorie aan de Spaarndammerdijk, waar tussen 1933 en 1936 de Russisch-Joodse beeldhouwer Moissey Kogan, die in die periode in Amsterdam woonde, veelvuldig werkte. Kogan had een grote invloed op de stijl van het werk van Van Hall.
Van Hall was lid van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers en nam in 1941 deel aan de herdenkingstentoonstelling voor de in 1939 overleden beeldhouwer Joseph Mendes da Costa. Vele leden zegden begin 1942 hun lidmaatschap van de Kring op en weigerden, na de instelling van de Nederlandsche Kultuurkamer in november 1941, de Ariërverklaring te ondertekenen. Van Hall speelde een actieve rol in het kunstenaarsverzet als koerier voor het illegale financiële steunfonds voor Kultuurkamerweigeraars, organiseerde verboden tentoonstellingen en vervalste persoonsbewijzen. Frits werd in 1943 gearresteerd en opgesloten in Kamp Vught. Op 24 mei 1944 werd hij naar het concentratiekamp Dachau gedeporteerd en later naar Auschwitz. Hij werd op 18 januari 1945, na de ontruiming van Auschwitz, tijdens de dodenmars langs de weg gefusilleerd in Gliwice in Polen.
Frits van Hall was de biologische vader van de musicus, regisseur en toneelschrijver Lodewijk de Boer (1937 - 2004), geboren uit een relatie met Agnes A.M. Lichtveld, een jongere zus van schrijver Albert Helman. Hij was verder een neef van de latere Amsterdamse burgemeester Gijs van Hall en een broer van danseres Suzy van Hall, in de Tweede Wereldoorlog de gezellin van Gerrit van der Veen.
Frits maakte in concentratiekamp Vught, samen met andere gevangen kunstenaars, kunstwerken voor de kampleiding. Het lukte ook om in het atelier eigen kunst te vervaardigen. Frits sneed in gips figuurtjes in negatief, waarna hij de zo ontstane mallen gebruikte voor afdrukken in klei. Deze afdrukken bakte hij provisorisch af op een kacheltje.
Referenties: Gerrit van der Veenstraat 99

                                       

Hamaker, Anton (1889-1980). Architect en (meubel)ontwerper Anton Hamaker werd in 1889 geboren in Amsterdam. Hoewel zijn ouders en leraren wilden dat hij kunstschilder werd, ging zijn interesse meer uit naar interieur-, meubel- en nijverheidskunst. In 1916 werd Hamaker benoemd tot docent in klassieke stijlen, interieur- en meubelkunst aan de Hendrick de Keyserschool te Amsterdam. Hier stopte hij mee toen de opdrachten en opleiding tot architect teveel tijd eisten. Hamaker heeft gewerkt voor behangfabriek Rath en Doodeheefver en meubelfabriek ’t Woonhuys. Hij werkte vanaf de jaren 1930 regelmatig samen met de architecten Jan Gratama en Jan-Willem Dinger. Hij heeft vooral veel (interieurs van) horecagelegenheden op zijn naam staan. Dat zijn naam vaak in advertenties en artikelen genoemd wordt zegt veel over zijn reputatie en naamsbekendheid destijds.
Hij was getrouwd met Elizabeth van Oosterom en vader van vijf kinderen. In 1924 woonde hij op de Amstellaan 33 (nu Vrijheidslaan); zijn kantoor was in de jaren 30 gevestigd op Parnassusweg 11-3, Amsterdam.
Werk: Incassobank ‘De Bisschop’, Amsterdam (met Gratama en Dinger, 1932-1935); Café-restaurant ‘Lido’, Amsterdam (met Gratama en Dinger, 1932-1949); Bar Polmanshuis, Amsterdam (1940).
Referenties: Dam 2; Dam 9

                                       

Hamelberg, Arnold Willem (1931-2010) monumentaal kunstenaar, wandschilder, omgevingskunstenaar, beeldhouwer, aquarellist, keramist. Hij deed zijn opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten (Arnhem) en de Rijksakademie van Beeldende Kunsten (Amsterdam).
Referenties: Bijlmerplein 888

                                       

Hassoldt, Christiaan Joseph (Chris) (1877-1956), Chris Hassoldt volgde zijn opleiding tot beeldhouwer en schilder aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam bij Jan Bronner. Voorts volgde hij lessen bij zijn vader en in Parijs. Hij had grote voorkeur voor brons en zandsteen en koos zijn onderwerpen in het abstracte vlak of figuratief. Hij was lid van Kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken en de Nederlandse Kring van Beeldhouwers NKVB.
Referenties: Gerrit van der Veenstraat 99

                                       

Heemsbergen, Cornelis Albertus (Kor) (1936-2005), beeldhouwer en schilder. De tegenstellingen in materialen en het symboliseren van natuurkrachten zijn terugkerende elementen in het werk van Heemsbergen. (2022)
Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Heide, van der, Hermanus Jan (Herman) (1917-1998) was een Nederlandse beeldhouwer. Herman was een zoon van kleermaker Albert van der Heide en Jetske Veltman. Hij trouwde nog wonend in Sneek met Geertje de Vries. Zijn zoon Valentijn van der Heide is/was beeldhouwer als ook kunstkijkdocent (lesgeven aan schoolgaande kinderen tijdens museumbezoeken). Dochter Catharina van der Heide studeerde aan de Gerrit Rietveld Academie en begon al op jonge leeftijd met Jetze Hoogterp een kunstgalerie in Leeuwarden onder de naam Klokstraat8, later Galerie Eewal, die in 2007 een filiaal opende in de Czaar Peterstraat in Amsterdam; sinds 2011 houdt het echter geen exposities meer.
Van der Heide was onder andere decorateur bij diverse bedrijven en was als beeldhouwer autodidact. Hij volgde gedurende de Tweede Wereldoorlog avondlessen tekenen en schilderen aan de Groningse Academie Minerva en later aan de Vrije Academie in Den Haag. Hij vestigde zich in 1947 als beeldend kunstenaar in Amsterdam en was tot 1955 werkzaam als tentoonstellingsinrichter. In 1951 ontmoette hij bij de Biënnale Middelheim in Antwerpen de abstract werkende kunstenaar Hans Ittmann, die hem introduceerde als lid van Creatie. Hij was tussen 1951 en 1959 eveneens lid van De Nieuwe Ploeg in Voorburg en, na de opheffing van Creatie, van 1955 tot de opheffing in 1969 met andere beeldende kunstenaars en architecten (onder anderen de architect Dirk Sterenberg) lid van de Liga Nieuw Beelden. Met de Liga exposeerde hij zijn werk bij de tentoonstelling Kleur (1958) in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Samenwerking tussen beeldende kunstenaars en architecten, zoals de Liga propageerde, werd door Van der Heide en Sterenberg gerealiseerd bij de bouw van vier bruggen in Amsterdam, waarbij Van der Heide de brugleuningen voor zijn rekening nam. Zij zagen in hun samenwerking een voortzetting van de combinatie Hildo Krop en Piet Kramer. Voor de Raampoortbrug maakte Herman tevens een fontein, die in de jaren daarna spoorloos verdween. Zijn dochter verklaarde in 2023, naar aanleiding van een expositie over haar vaders werk in het Atelier Volten, dat ze grotendeels abstract zijn, maar zij zag er toch ook wat figuratiefs in, van adelaar tot ster. Overigens vond Van der Heide, aldus dochter dat de leuningen vooral moesten uitnodigen tot leunen. Van der Heide maakte de sculpturen eerst in een model, liet ze vervolgens zien aan de Dienst der Publieke Werken; ze verdwenen daarna spoorloos.
Het werk van de kunstenaar, die doceerde aan de Haagse kunstacademie, wordt gerekend tot het constructivisme. Hij verhuisde in 1967 naar een boerderij in Abbekerk. (2024)
Referenties: Raampoort

                                       

Hey, Ans (1932-2010) geboren als Johanna Catharina Heij was een Nederlands beeldhouwer en tekenaar. Hey was een van de zes kinderen van Willem Heij, bloembollenkweker, inspecteur bij de Algemene Inspectiedienst, en Maria Elisabeth Schoonderbeek. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde ze bij een tante in huis. Door tuberculose kon ze de middelbare school niet afronden. Ze groeide door deze omstandigheden geïsoleerd op. Ze volgde privé tekenlessen en werd na een toelatingsexamen rond 1950 aangenomen op de Amsterdamse Opleiding tot tekenleraren en behaalde in 1955 haar MO-akte. Ze vervolgde haar opleiding aan de Saint Martin’s School of Art in Londen, waar ze teken- en schilderles kreeg van Peter De Francia en leerde beeldhouwen van Eduardo Paolozzi. Na een rondreis door Italië in 1958, kwam ze op de terugweg in het Franse Lacoste terecht waar veel steengroeves zijn te vinden. Ze kwam daar vervolgens elk jaar terug. Vanaf 1959 stond Hey voor de klas. Ze gaf tekenles op een lyceum in Alkmaar en een hbs en lyceum in Amsterdam. In 1969 werd ze aangenomen aan de Gerrit Rietveld Academie, waar ze 25 jaar les zou geven.
Hey tekende en maakte aanvankelijk keramisch werk. Vanaf begin jaren 70 was ze vooral als steenbeeldhouwer actief en maakte ze hardstenen sculpturen. Ze was geboeid door het ruimtelijk aspect en hield van het fysieke werk met hamer en beitel. Naast haar kleine werkruimte in Amsterdam kreeg ze in 1970 een atelier in Lacoste, in de schaduw van het Kasteel van de Markies de Sade, dat werd gebouwd met hulp van haar Rietveld-studenten. Hey haalde haar albast en marmer vaak zelf. Ze koos de stenen uit door te kijken en te luisteren: ’Dan sla ik met een hamertje, want hij mag absoluut niet dof klinken. Dof, dan zit er 'n barst in. Of het hart is vergruisd. Goeie stenen zingen. Dat is geweldig! Zo helder van toon als een steen kan klinken! Ook wanneer je aan het hakken bent. Hoe harder de steen des te hoger en zuiverder de toon.’
Hey was lid van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers en de Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars. Ze exposeerde meerdere malen, onder meer in een drieluik met Bert Andreae en Herman Gordijn in De Tamboer in Hoogeveen (1978) en solo in het Stedelijk Museum Schiedam (1981-1982, 1990) en in het Gemeentemuseum Arnhem (1990). Het werk van Hey en dat van tien andere beeldhouwers, onder wie Gerard Höweler, Jan Meefout en Cor van Noorden, was ook te zien bij de expositie ‘De druppel holt de steen uit’ in het Nijenhuis in Wijhe en het Provinciehuis in Zwolle (1986). Bij haar atelier in Lacoste organiseerde Hey in de jaren 90 diverse projecten, waarbij haar beelden het decor vormden voor dans en muziek. In 1993 combineerde zij haar beelden met Butoh danser Min Tanaka op muziek van Iannis Xenakis. In 1995 dansten leden van het Nationaal Ballet, choreografie Rudi van Dantzig, op dezelfde locatie tussen tien beelden van Ans Hey, Les tables d'Amour. Het project Travelling Memory (2000) maakte ze in samenwerking met de Hongaarse componist György Kurtág en haar zoon, die videobeelden verzorgde. Na een première in Amsterdam, reisde het project door een aantal landen.
Hey werd onderscheiden op beeldententoonstellingen in Florida (2008) en Beijing (2010). Ze publiceerde in 2010 een boek over haar beginjaren als kunstenaar: ‘Kan een kont te groot zijn?’ De titel verwijst naar een aanvaring die ze had met een Londense academiedocent, hij vond dat ze te veel aandacht had besteed aan de bilpartij van een model. Hey overleed een aantal maanden na de publicatie in Amsterdam en werd begraven in Lacoste.
Referenties: Bijlmerplein 888

                                       

Hilbers Jan (1939-) beeldhouwer is getrouwd met de in Duitsland geboren kunstenares Gerda Link. (2022)
Referenties: Sint Nicolaasstraat 38

                                       

Hilgemann, Ewerdt beeldhouwer. De in 1938 in Witten (Duitsland) geboren kunstenaar woont sinds 1970 in Nederland. Hilgemann werkte aanvankelijk heel systematisch en ontwikkelde kunstwerken die als basis een geometrische verdeling en wiskundige ordening hadden. Het streven naar een relatie met de exacte wetenschappen en zijn voorkeur voor het onpersoonlijke en objectieve waren daarin de uitgangspunten. Hij is internationaal bekend geworden met zijn experimenten die de nadruk leggen op natuurwetenschappelijk, onpersoonlijk, abstract denken. Sinds 1980 raakte Hilgemann meer gefascineerd door natuurlijke en romantische aspecten en speelt het onvoorspelbare een grote rol in zijn werk. Zo liet hij ooit een zorgvuldig gepolijste marmeren kubus van een helling afrollen en gooide hij een stalen kubus van een flatgebouw. Door zo de resultaten van zijn eigen inspanning te vernietigen ontstond er iets nieuws: een 'creatieve destructie'.
Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Hillenius, Jaap (1934-1999) was kunstschilder, tekenaar en graficus. Hillenius volgde van 1952 tot 1957 lessen aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam en gaf zelf les aan de Rijksakademie van beeldende kunsten aldaar van 1982 tot 1990. Jaap Hillenius werd geboren als zoon van Jan Machiel Hillenius, bankemployee, en Johanna Petronella Dangermond. Hij was een jongere broer van de schrijver Dick Hillenius, wiens boek 'De vreemde eilandbewoner' (1967) hij illustreerde, en was getrouwd met schilder en fotograaf Mies de Roos (1934-2008). Hillenius maakte schilderwerk in een eigentijdse variant van het impressionisme, waarbij een subtiel spel met kleurrijke vlekken in veelal abstracte combinaties zijn ideaalbeeld van de lichtval op een groep mensen op een zonnige dag in de schaduw van een boom aan het water lijken weer te geven. Hij tekende en schilderde in eerste instantie figuratief en noemde zichzelf in zijn beginjaren een 'gevoelig expressionist'. Hij was later vooral geïnteresseerd in de menselijke waarneming. In reeksen werken onderzocht hij hoe door schilderkunstige accenten de oogbewegingen van de toeschouwer door het schilderij kunnen worden geleid. Naast schilderijen maakte hij tekeningen, aquarellen en grafiek. Ook realiseerde hij werk in de openbare ruimte. Zo maakte hij in 1993 een serie van acht geschilderde panelen aan sporthal Wibaut (Van Musschenbroekstraat 38). Zijn werk wordt als 'een consistent oeuvre' omschreven. Hillenius was een pointillist en had als groot voorbeeld Dimanche d'été à la Grande Jatte van Seurat.
Hij overleed op 65-jarige leeftijd toen hij op zijn fiets werd aangereden door een bestelwagen van TNT. Hillenius was op slag dood.
Referenties: Bijlmerplein 888

                                       

Hirs, Raymond beeldhouwer.
Referenties: Abcouderpad

                                       

Hope, Polly (1933-2013) was een Britse kunstenaar, ontwerper en auteur. Hope creëerde kunstwerken in verschillende media, waaronder schilderijen, portretten, beeldhouwwerken, textiel en keramiek. Voorbeelden van haar kunstwerken bevinden zich in de permanente collectie van het Victoria & Albert Museum.
Polly werd geboren in Colchester, Engeland en woonde afwisselend in haar huis in Londen in Spitalfields en haar huis op het Griekse eiland Rhodos. Ze volgde een opleiding als balletdanseres en sloot zich aan bij het Festival Ballet voordat ze besloot kunstenaar te worden. Ze studeerde van 1950 tot 1952 aan de Heatherley School of Fine Art, aan de Chelsea Polytechnic, en vervolgens aan de Slade School of Fine Art. Haar eerste solotentoonstelling was in 1968 in Milaan, waarna nog vele steden als Londen, New York, Stuttgart, Athene, Dallas, Melbourne, Amsterdam, Cyprus, Lissabon, Los Angeles en Mexico volgden. Hoewel Hope een opleiding volgde als schilder en beeldhouwer, voerde ze een aantal openbare opdrachten uit voor grootschalige gewatteerde stoffen. Het ging onder meer om werken voor het hoofdkantoor van de NMB Bank in Amsterdam, voor Cwmbran (Wales) en voor een kerk in Whitstable.
Zij was getrouwd met Theo Crosby, een architect die het best herinnerd wordt vanwege zijn werk om Shakespeare's Globe Theatre aan de Londense Bankside te reconstrueren. Ze kregen een zoon, Augustine Hope.
Referenties: Bijlmerplein 888

                                       

Huydecoper, Balthazar (1695–1778) was letterkundige, historicus en taalkundige. Hij maakte deel uit van het patriciërsgeslacht Huydecoper. Balthazar kreeg als leerling van de Latijnse school onder anderen les van David van Hoogstraten, een invloedrijke taalkundige; daarna volgde hij onderwijs aan het Athenaeum Illustre. In 1713 werd hij student in de rechten aan de universiteit van Utrecht. Na zijn studie werd hij in 1723 regent van het burgerweeshuis en daardoor was hij belast met het bestuur van de Amsterdamse Schouwburg. Ontevreden over de gang van zaken in de schouwburg, bedankte hij in 1732 voor het regentschap. Datzelfde jaar werd hij aangesteld tot schout en dijkgraaf van Texel en baljuw van de Eierlanden. Deze functies bekleedde hij tot 1769.
In 1740 werd Balthazar Huydecoper een van drie voogden van de zoon van zijn broer Adriaan (1693-1740), Jan Pieter Theodoor Huydecoper (1728-1767). In 1745 betwistte Balthazar in een rechtszaak tegen zijn neef mr. Joan Huydecoper (1693-1752) namens de erfgenamen van zijn vader de overgang van de heerlijkheid Maarsseveen en het huis Goudestein in 1704 aan de jongere tak; Balthazar stelde dat deze toekwam aan de oudste tak van Balthazars vader Johannes (1656-1703) en door vererving via diens oudste zoon Adriaan (1693-1740) aan Jan Pieter Theodoor Huydecoper (1728-1767), voor wie Balthazar sinds 1740 als voogd optrad. In 1751 besliste het Hof van Holland dat Balthazar gelijk had, maar zijn neef Joan ging tegen dit vonnis in beroep. Na het overlijden van neef Joan in 1752 sloot hij na onderhandelingen met de weduwe een overeenkomst waarbij de claims op de heerlijkheid Maarsseveen werden ingetrokken tegen een compensatie van 38.000 gulden aan de oudere tak Huydecoper, onder wie Balthazar en neef Jan Pieter Theodoor; deze overeenkomst werd in de zomer van 1753 door de hoge raad bekrachtigd.
Huydecoper schreef vier Frans-classicistische tragedies, waaronder treurspel Achilles (1719). Daarnaast vertaalde hij Horatius (1726, 1737) en gaf Brieven van P.C.Hooft (1738) uit. Zijn grootste bekendheid verwierf hij met de Proeve van Taal- en Dichtkunde; in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppingen van Ovidius (1730).
Referenties: Oudezijds Voorburgwal 300

                                       

Jacobs, Eduard (Ed) (1858-1931) Jacobs was een zoon van verzekeringsagent Dirk Jacobs en Bernardina Cornelia Beerstecher. Hij was een nogal stille jongen, viel niet op, en doorliep zonder enige noemenswaardige incidenten of bijzonderheden zijn schooltijd. Hij kwam uiteindelijk in het zakenleven terecht dat hem niet veel levensvreugde schonk. Hij had een onbedwingbare lust om te modelleren met zijn handen. Alles wat hij aan bewerkbaar materiaal tegenkwam werd al als kind door hem bewerkt, hij sneed dierenkopjes, gezichtjes, figuurtjes in een stuk hout of krabde het uit in steen met zijn zakmes of boetseerde het in klei. Steeds voelde hij de drang om te vormen.
Toen hij meerderjarig werd besloot hij zich geheel aan het beeldhouwen te wijden en zei het zakenleven vaarwel. Hij volgde avondlessen aan de Quellinusschool bij Emil Van den Bossche (1849-1921)en werkte vervolgens in het atelier Van den Bossche en Crevels in Amsterdam. Samen met Willem Crevels (1855-1916) waren zij verantwoordelijk voor het beeldhouwwerk aan de Gouden Koets (1898). In 1882 kreeg hij de kans om lessen te gaan volgen aan de kunstacademie in Parijs. Dit heeft hij een jaar volgehouden en ging toen studeren aan de academie in Parijs, daarna van 1883-1888 in Rome en Florence. In 1888 kreeg hij ‘de Prix de Rome’. Dit is de oudste en meest genereuze prijs voor jonge kunstenaars in Nederland. Hij voelde zich vereerd maar verder deed het hem weinig. Hij deed geen moeite om op te vallen of naam te maken, zijn drang om te scheppen was onuitputtelijk. Na zijn buitenlandse ervaringen streek hij neer in Amsterdam in een atelier aan de Ringdijk. Maar toen sloeg het isolement toe, onbekend zonder de zo nodige waardering. Om staande te blijven in materiele zin werd hij gedwongen om werk te zoeken. Een advertentie in een dagblad verlokte hem om naar Essen te reizen en daar vond hij voor een korte periode werk bij een stukadoor als modelleur van plafonds en andere ornamenten. Tot zijn vriend, de beeldhouwer Zijl, hem uitnodigde hem te helpen bij zijn werk. Bij hem raakte Ed voor het eerst met de uitvoering in steen bekend en deed hij op technisch gebied veel ondervinding op. Al spoedig ontving hij allerlei opdrachten en dat waren niet alleen opdrachten om beeldhouwwerken te vervaardigen. Toch maakte hij zijn eerste jaren in het Gooi enige prachtige beelden o.a. ‘De zittende boerenvrouw met schoudermantel’, het Huizer meisje, de van Wulfenbank en de Pomp op de Brink in Laren. In de loop der jaren kwam er veel werk uit zijn handen dat getuigenis aflegt van het kunnen en niet minder van het diepe voelen van deze beeldhouwer.
Referenties: Raamgracht 4

                                       

Jameson Heinzmann, Samilla Love (1881-1965) Samilla is geboren in Indianapolis, Indiana als dochter van Edward Love Jameson, postbode, en Elvira Custer, een boerendochter uit Logansport, Indiana. Zij verwierf bekendheid als beeldhouwster, illustrator en cartoontekenaar. Haar vader overleed toen Samilla nog jong was en zij verhuisde met haar moeder naar de boerderij van haar grootvader in Logansport. Hoewel Logansport een geïsoleerde boerenregio in Illinois was, was Samilla buitengewoon goed opgeleid voor haar tijd. Ze bezocht het Chicago Art Institute, de Detroit Fine Arts Academy, het Carnegie Institute of Technology en zij studeerde aan de Academy of Fine Arts in Wenen waar zij les kreeg van Alois (August) Delug. Tot ongeveer haar 30ste verbleef zij in haar vrije tijd op de boerderij van haar moeder en droeg met de verkoop van tekeningen en schilderingen bij aan het huishouden. Omstreeks 1913 verhuisde zij naar New York waar ze werk vond als illustrator van bladen. Verder maakte zij tekeningen voor de boeken van Flora Nerr, een onderwijzer en dichter. Samilla trouwde in 1915 met Otto Josephh Heinzmann, in 1873 geboren in Wittburg (Duitsland) en in 1950 in Richmond, New York overleden. (2023)
Referenties: Prins Hendrikkade 94-95

                                       

Jansma, Arie (1907-1992) Zijn vader was Jolle Jansma, bootwerker en schipper, getrouwd met Elizabeth Maria Faas. Arie trouwde in 1929 met Trijntje Lettinga en in 1975 met Jeanne Nancy van Dulm. Bij Trijntje had hij 1 kind, bij Jeanne had hij voor hun huwelijk al 3 kinderen. Arie Jansma werd geboren in een Amsterdams gezin waarvan het hele gezin in de havens werkte. De familie kende een lange traditie van linkse overtuigingen, zijn vader was een trouw aanhanger en persoonlijke vriend van Domela Nieuwenhuis. Vanaf zijn tiende werkte Jansma na schooltijd bij een kapper. Daarmee bekostigde hij zelf zijn avondopleiding tot scheepstimmerman. Op zijn vijftiende werd hij lid van de Communistische Jeugd Bond en op zijn achttiende van de Communistische Partij Holland, vanaf 1935 de CPN. In deze tijd werkte hij onder meer als (scheeps)timmerman. Begin jaren ‘30 vertrok Jansma naar Moskou om daar naar de Internationale Lenin School te gaan. Veelbelovende leden van communistische partijen van over de hele wereld kwamen naar het opleidingsinstituut van de Komintern om te worden onderwezen in de theorie en praktijk van het Sovjet-communisme. In Moskou gebruikte Jansma het pseudoniem Hendriks. Dit was het eerste van vele pseudoniemen die hij in deze jaren gebruikte, hetgeen het moeilijk maakt met zekerheid al zijn bezigheden tot en met de oorlogsjaren vast te stellen. Zeker is dat Jansma na twee jaar uit Moskou terugkeerde naar Nederland, waar hij in 1936 werd verkozen tot lid van het partijbestuur van de CPN. Hij volgde daarnaast een opleiding aan de Nieuwe Kunstschool, in 1932 opgericht door Paul Citroen.
Over Arie Jansma’s tijd in Spanje blijft veel onduidelijk. De schuilnaam of -namen die hij daar gebruikte blijven omgeven door mysterie: in de documentatie van het ministerie van Justitie wordt de schuilnaam ‘van Zomeren’ of ‘Zomer’ door enkele getuigen genoemd, terwijl zijn familie er zeker van is dat hij in deze tijd de schuilnaam ‘Winter’ gebruikte. Daarvoor is bewijs in enkele overgebleven boeken met de handtekening ‘Winter’ in Jansma’s handschrift. De schuilnaam ‘Winter’ wordt echter ook toegeschreven aan Albert Potze en Tim Timmerman. Mogelijkerwijs gebruikten verschillende personen dezelfde pseudoniemen of gebruikte Jansma meerdere pseudoniemen, waaronder enkele die ook door anderen gebruikt werden. Wel is zeker dat Jansma functioneerde als politiek commissaris voor de CPN en in ieder geval in het najaar van 1937 naar Spanje is afgereisd, al was hij daar toen slechts voor korte duur. De familie Jansma herinnert zich een anekdote over Arie Jansma’s betrokkenheid bij het faciliteren van het transport van vrijwilligers naar Spanje, een verhaal dat niet door andere bronnen kan worden bevestigd. Arie zou een schip gekocht hebben in de haven van Den Helder en daarmee Nederlandse Spanjestrijders naar het front hebben gebracht. Saillant detail is dat dit gebeurde terwijl de haven onder toezicht stond van marineofficier van Dulm (familie van zijn toekomstige schoonvader) om toe te zien op het naleven van het non-interventieverdrag. In de getuigenverklaring van Martinus Boonekamp wordt beweerd dat Jansma hem hielp om clandestien de Nederlandse grens over te steken. Bij de familie is ook een verhaal bekend over het uitdelen van medicijnen aan Spanjestrijders. Deze getuigenissen suggereren dat hij betrokken was bij de logistieke organisatie van de compagnie Nederlandse vrijwilligers.
In 1938 werd Jansma niet herkozen tot lid van het partijbestuur van de CPN. Arie Jansma deed voor en in de Tweede Wereldoorlog veel werk voor de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) die verzet organiseerde uit onder andere Nederland, aangezien hij sinds zijn verblijf in Moskou goed bevriend was met Wilhelm Knöchel. Tijdens de oorlog was Jansma actief betrokken bij het verzet. In deze tijd gebruikte Jansma het pseudoniem Japie Jaspers. Na de bevrijding zetten Jansma en zijn partner Nola Hatterman (schilderes) zich beiden in voor de vereniging Ons Suriname, die de belangen van Surinamers in Nederland behartigde en voor Surinaamse onafhankelijkheid streed. Jansma’s banden met de CPN waren inmiddels bekoeld, naar eigen zeggen was hij na de oorlog ‘kaltgestellt’. Toen Hatterman zich in 1953 permanent in Suriname vestigde, bleef Arie in Nederland en kwam hun relatie ten einde. Na de oorlog vond Arie Jansma werk als directeur van de timmerfabriek De Vier, die onder andere tentoonstellingsbouw voor musea ontwierp en uitvoerde. Jansma werd steeds bekender met dit werk en zijn autonome kunst. Hoewel hij over zijn eigen kunst bescheiden bleef, werd zijn werk in 1969 in het Stedelijk Museum getoond met de tentoonstelling ‘Dingen van Arie’. Daarin legt zijn vriend Dick Hillenius Jansma’s band met de CPN als volgt uit: ‘Uit overgevoelig mededogen was hij tijdenlang lid van een veel ijzer-vretende partij die de wereld een stuk beter zou maken. Rusland. Spanje. Verzet. Datzelfde mededogen bracht hem later weer buiten de partij toen tot hem doordrong dat ijzervretende zuiveringen hoofddoel waren en niet de verbetering van de wereld.’ (2023)
Referenties: Grasweg 31

                                       

Jordens, Barend (1888-1972) was een Nederlands beeldhouwer, schilder en docent. Jordens werd opgeleid aan de Teekenschool voor Kunstambachten (1904-1908?) bij Kees Oosschot en de Rijksschool voor Kunstnijverheid Amsterdam (ca.1908-1914) bij Willem Retera en August Falise. In 1923-1924 volgde hij nog een avondcursus keramiek bij Bert Nienhuis. Van 1919 tot ca.1950 was Jordens docent beeldhouwen aan de Kunstnijverheidsschool Quellinus (vanaf 1924 Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs). Hij gaf les aan onder anderen Suze Berkhout, Jeanne Bijlo, Geert Marree en Bé Thoden van Velzen. Jordens maakte bouwbeeldhouwwerk en houtsnijwerk voor diverse architecten en verzorgde onder meer de olifanten decoratie aan de voorgevel van het Tuschinskitheater. Jordens was lid van Arti et Amicitiae, Sint-Lucas en de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. Hij exposeerde meerdere malen. In 1925 won hij een zilveren medaille voor beeldhouwwerk op de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels modernes in Parijs.
Referenties: Reguliersbreestraat 26-28

                                       

Kaas, Jaap Jaap Kaas (1898-1972) kwam uit een vrijzinnig joods milieu. Hij werd geboren in de Amsterdamse Jodenbuurt, waar zijn familie groot was geworden in de handel in oud ijzer. In 1900 verhuisde hij met zijn ouders, broer en zuster naar Antwerpen. Hier zou de Zoo de grote passie van zijn jeugd worden. In deze dierentuin raakte Jaap spelenderwijs vertrouwd met de uiterlijke verschijningsvorm en gedragingen van de dieren. Hij werd er geïnspireerd door de Antwerpse dierkunstenaars en ging nog voor zijn tiende jaar boetseren en tekenen in de Zoo. Van 1910 tot 1914 werkte Jaap Kaas op de Koninklijke Academie van Schoone Kunsten, waar hij zich ontpopte als een zeer ijverige en begaafde leerling. Tijdens het beleg van Antwerpen, in de late zomer van 1914, ontvluchtte de familie Kaas de stad om zich voorgoed in Amsterdam te vestigen. Daar studeerde Jaap van 1914 tot 1920 aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten als een van de eerste leerlingen van J.Bronner, hoogleraar in de beeldhouwkunst.
Na zijn academietijd leidde Kaas, tot eind 1924, een zwervend bestaan. In dienst van Monumentenzorg werkte hij mee aan restauratieprojecten in het gehele land. Ook voerde hij opdrachten uit ter versiering van de gevels van de vele nieuwe gebouwen die na de Eerste Wereldoorlog in Amsterdam verrezen, zoals het Tuschinski Theater in 1920 en het Koloniaal Instituut in 1922. Van 1925 tot 1936 behoorde Kaas tot het groepje beeldhouwers dat in samenwerking met de architecten van de Amsterdamse School, en betaald uit het gemeentelijk steunkrediet, de stad voorzag van anoniem bouwbeeldhouwwerk. Daarnaast was hij als toegepast kunstenaar actief, onder andere met het ontwerpen van gebruiksgrafiek en speelgoed. Om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, gaf Kaas in deze periode tevens teken- en boetseerlessen aan verschillende scholen in de hoofdstad. Niettemin waren het jaren van armoede en tegenslag, die hem tot een stille, teruggetrokken man maakten. Ten slotte ging ook zijn huwelijk te gronde aan de huiselijke zorgen en spanningen. Dat het vrije werk van Kaas ontstond in Artis was dan ook geen toeval. Hier vond deze eenzame kamerbewoner de dieren die hem inspireerden en raakte hij bevriend met oppassers en leden van de staf. Op den duur gold hij zelfs als 'de beeldhouwer van Artis'.
In 1936 kreeg Jaap Kaas eindelijk een vaste aanstelling als leraar in het beeldhouwen, boetseren en gips bewerken aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam. Ook in zijn privéleven ging het hem beter: in hetzelfde jaar hertrouwde hij. Dit relatieve geluk kon slechts duren tot de Tweede Wereldoorlog. Enkele maanden na de Duitse inval werd hij namelijk op grond van zijn joodse afkomst uit zijn leraarsfunctie ontheven. Kaas toonde zich allerminst een weerloos slachtoffer van de Duitse bezetter. Aan de vooravond van de Februaristaking van 1941 leverde hij strijd met een nationaal-socialistische knokploeg voor de deuren van de ijssalon 'Koco' in de Rijnstraat en raakte daarbij ernstig gewond. In december 1941 nam hij de leiding op zich van een speciaal opgerichte joodse kunstnijverheidsschool, waaraan ook andere bekende lotgenoot-kunstenaars hun krachten gaven. De Middelbare Joodsche Kunstnijverheidsschool 'W.A.van Leer' bestond slechts anderhalf jaar, maar vormt een goed voorbeeld van de wijze waarop van joodse zijde gepoogd werd het moreel hoog te houden. In de zomer van 1943 werd de school gesloten, waarop, na veel omzwervingen, voor de rusteloze Kaas en zijn vrouw een moeilijke onderduikperiode in Rotterdam volgde.
Na de bevrijding wijdde Jaap Kaas zich opnieuw met overgave aan het kunstonderwijs. Van 1946 tot 1963 was hij docent tekenen en beeldhouwkunst aan de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, ofschoon hij woonachtig bleef te Amsterdam. Verder was Kaas bijzonder actief in het verenigingsleven. In het conflict tussen de abstracten en figuratieven binnen de Nederlandse Kring van Beeldhouwers speelde hij, als secretaris van de ballotagecommissie, een hoofdrol aan de zijde van de behoudende stroming. Teleurgesteld over de afbrokkeling van eensgezindheid en collegialiteit trok Kaas zich op den duur overal uit terug. Als een solitair leefde hij de laatste tien jaar van zijn leven, bouwend en schavend aan de beelden die niemand te zien kreeg. Toen hij op 74-jarige leeftijd overleed, was hij, als mens en als kunstenaar, in de vergetelheid geraakt.
Werken in de Amsterdamse openbare ruimte: Michelangelo (1928), Michelangelostraat; Rubens (1928), Rubensstraat; Meisje met hond en kat, Muzenplein; Moeder met kind (1932), Vierwindstrekenbrug over de Admiralengracht; Tijger met prooi en Leeuw met prooi (1938/39), Staande mandril (1958), Hangbuikzwijn (1960), Lopende bruine beer en Lopende ijsbeer (ca. 1960), Parende tijgers (1972), Artis.
Referenties: Linnaeusstraat 2; Mauritskade 62-63-64; Reguliersbreestraat 26-28

                                       

Kensmil, Iris (1970) is een Nederlands beeldend kunstenaar met Surinaamse achtergrond. Kensmil woont en werkt in Amsterdam. Ze is de zuster van de kunstschilder Natasja Kensmil (1973). Zij studeerde van 1992 tot 1996 aan de Academie Minerva te Groningen en won in 2004 de Wim Izaksprijs. Iris Kensmil is vanaf 2014 tot 2018 lid van de Jury van de Koninklijke Prijs voor de Vrije Schilderkunst. Zij is sinds 2018 lid van het bestuur van W139 en sinds 2021 lid van de raad van toezicht van Manifesta. Samen met Remy Jungerman vertegenwoordigde zij in 2019 Nederland tijdens de Biënnale van Venetië met een presentatie onder de titel The Measurement of Presence in het Nederlandse paviljoen. Iris verbeeldt de kracht van Zwarte mensen vanuit een feministisch perspectief. In haar schilderijen, tekeningen en installaties verbeeldt zij belangrijke Zwarte schrijvers, muzikanten en activisten, en biedt zij een eigen en onderbelicht perspectief op de geschiedenis van Zwarte stemmen en ervaringen in het streven naar emancipatie en vooruitgang.
Referenties: Brasapark

                                       

Keus, Niels (1939) beeldhouwer, deed zijn opleiding aan de Kunstnijverheidschool te Amsterdam afdeling Keramiek (1955-1961). Hij verwierf een studiebeurs aan de Worcester Ceramics England (1960). Niels trad als ontwerper keramiek in dienst bij Plateel bakkerij Zenith te Gouda (1962-1970). De stalen beelden van Keus zijn vrij strak en geometrisch van karakter, maar dat wil niet zeggen dat in zijn werk wiskundige wetmatigheden een rol spelen. Juist op associatieve wijze worden driehoekige en rechthoekige vormen en cirkelsegmenten aan elkaar gevoegd. Dat heeft als resultaat dat de beelden vanuit elk gezichtpunt weer anders van vorm zijn zodat ze uitnodigen er omheen te lopen.
Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Keyser, de, Willem Hendrickszoon Willem Hendrickszoon de Keyser (1603 - na 1674) was een Nederlandse bouwmeester en beeldhouwer en voornamelijk werkzaam in Amsterdam en Londen. Hij ontwierp onder meer het Oudezijds Huiszittenhuis. Willem de Keyser was een zoon van de bouwmeester Hendrick de Keyser en broer van de bouwmeester Pieter de Keyser (1595-1676), beeldhouwer Hendrick de Keyser (de Jonge; 1613-1665) en kunstschilder Thomas de Keyser (ca. 1596-1667). Als beeldhouwer maakte hij reliëfs voor het Stadhuis op de Dam en de praalgraven van Maarten Tromp, Michiel de Ruyter en Jan van Galen. Het reliëf voor het graf van Tromp toont de slag bij Ter Heijde. Rond 1623 vertrok hij uit Amsterdam en verhuisde naar Londen, waar hij werk vond bij zijn zwager, de Engelse bouwmeester Nicholas Stone, die getrouwd was met zijn zus Maria. Stone was belast met het uitvoeren van een aantal gebouwen in klassieke stijl die koning Karel I van Engeland door Inigo Jones liet ontwerpen. In Engeland trouwde De Keyser met Walburga Parker. Hij bleef in Engeland tot 1640, toen de turbulente politieke situatie in dat land hem dwong om naar Amsterdam terug te keren.
Op 13 augustus 1640 werd hij als meester aangenomen door het metselaarsgilde van Amsterdam. In december 1647 werd hij aangesteld als stadsmeestersteenhouwer. Hij assisteerde Jacob van Campen bij het ontwerpen en bouwen van het Stadhuis op de Dam en de toren van de Nieuwe Kerk. Uit die dagen dateert waarschijnlijk ook een torenontwerp van zijn eigen hand. Op 20 februari 1653 werd hij ontslagen als stadsmeestersteenhouwer wegens fraude. De Keyser zou rekeningen hebben veranderd en loon hebben uitbetaald aan personen die geen werkzaamheden hadden verricht. Desondanks vroeg Van Campen hem te helpen bij het uitvoeren van praalgraven voor Maarten Tromp in de Oude Kerk van Delft en Jan van Galen in de Nieuwe Kerk van Amsterdam. In 1658 werd hij failliet verklaard en vertrok hij nogmaals naar Engeland. In 1674 woonde hij nog in Londen. Kort daarna vertrok hij naar Amsterdam, want in 1678 werkte hij aan het praalgraf van Michiel de Ruyter in de Nieuwe Kerk, waarover hij in 1680 een rechtszaak begon. Het is niet bekend waar en wanneer hij is gestorven.
Referenties: Enge Lombardsteeg 4

                                       

Koning, Paul Philip (1916-1998), was een Nederlands beeldhouwer, graficus, tekenaar en lithograaf. Paul kreeg zijn opleiding aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam en kreeg les van Jan Bronner. Tot zijn leerlingen hoorden Djeff Panhuyzen en Fioen Blaisse. Hij was lid van de vereniging Nederlandse Kring van Beeldhouwers NKVB. Onderwerpen van zijn werk waren figuur- en diervoorstellingen. Voor zijn werk gebruikte hij materialen als hardsteen, klei, brons, gewapend beton en gips. Hij werkte in ateliers op meerdere plaatsen zoals aan het Rapenburg in Amsterdam en het atelierschip ‘Grisbi’ in Eemnes.
Referenties: Gerrit van der Veenstraat 99

                                       

Koningh, de, John (1808-1845), werd geboren in Londen uit Nederlandse ouders, in 1813 keerde het gezin terug naar Dordrecht. Hij was een zoon van de schilder Leendert de Koningh (1777-1849) en Jacoba Wouterina de Koningh (1782-1845). Hij, zijn zus en broers kregen les van hun vader. Daarnaast hield hij zich in Dordrecht bij Nicolaas Vredeveld bezig met het in hout snijden van ornamenten. Verder studeerde John aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen (1828-1830). Op reis maakte hij in Parijs een Magdalenabeeld in hout en in Lyon drie beelden, St.Jan, St.Michiel en Christus voorstellende. Na tien jaar kwam hij naar Nederland terug waar hij de kapitelen en houten rozetten van het plafond van de Willemspoort vervaardigde. In 1840 vervolgde hij zijn studie aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In 1841 won hij de Prix de Rome voor beeldhouwkunst met een werk van Prometheus die met het gestolen vuur naar de aarde terugkeert. Hij werd in dat jaar benoemd tot lid van de Koninklijke Akademie. Het prijsgeld van vier jaar lang fl. 1200,- per jaar stelde hem in staat zijn studie in Italië voort te zetten. Hij nam in 1844 vanuit Rome met een basrelïef deel aan een tentoonstelling van Levende Meesters in Amsterdam. In 1845 trok De Koningh naar Genua, waar hij na een ziekbed op 36-jarige leeftijd overleed. (2024)
Referenties: Haarlemmerplein 50

                                       

Koren, Shlomo (1932) ontvluchtte in 1936 Duitsland en vestigde zich met zijn ouders in het voormalige Palestina. Na zijn studie aan de kunstacademie Belzalel vertrok hij samen met zijn vrouw Shulla voor een vakantie naar Europa. De vakantie werd een verhuizing, ze vestigden zich in Nederland. Huizen en fundamenten vormen een weerkerend thema in zijn werk. In een interview zegt Koren hierover: "Mijn werk is een metafoor voor de onthechting. De laatste jaren gebruik ik in mijn werk de vormen huis, dakhelling, trechter, brug en brancard. Dingen die dragen, steunen en selecteren. Dingen die sterk zijn. Gesteente dat hoop en uitdaging tegen onlusten moet zijn." Over zijn materiaalkeuze zegt Koren: "Ik heb een voorkeur voor dolomiet, een kalkzandsteen. Metalen aderen en fossiele sedimenten geven het grijsgroene materiaal een zachte en veelkleurige uitstraling."
Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Korver, Peter Het werk van Peter Korver zet de traditie van de behangselschilderkunst voort in een eigentijdse context. Als bioloog schildert Korver met grote nauwkeurigheid en betrouwbaarheid planten- en diersoorten. Vaak staan deze tegen een framework van gestileerde achttiende eeuwse motieven en zijn er historische voorwerpen aan toegevoegd. Zijn werk laat zich makkelijk invoegen in zeventiende en achttiende eeuwse grachtenpanden en buitenverblijven.
Peter Korver heeft een academische achtergrond in biologie, geschiedenis en kunst die hij combineert met ruime ervaring in interieurontwerp.
Referenties: Herengracht 40; Keizersgracht 269

                                       

Krimpen, van, Jan (1892-1958) was typograaf en grafisch ontwerper. Jan was het vierde kind van Nicolaas van Krimpen (1854-1908), een rijke graanhandelaar, en Maria Braat (1856-1901). Zijn oudste broer Hendrik (1889-1961) werd later advocaat. Toen Jan negen jaar oud was overleed zijn moeder, en op zijn zestiende (1908) was hij wees. Hij werd verder opgevoed door Huib Braat, een oom van moederszijde. Huib van Krimpen (1917-2002), eveneens een bekend typograaf, was een zoon van Jan uit zijn eerste huwelijk in 1916 met Nini (= Maria Paulina, 1891-1984) Brunt.
Jan studeerde aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag (1908-1912) met de vakken tekenen en anatomie. Na zelfstudie in de kalligrafie raakte hij ook geïnteresseerd in typografie, zowel boekverzorging als letterontwerpen, en in handboekbinden. Van Krimpen startte een literaire, bibliofiele reeks, later Palladium (1917-1927) geheten, waarvan hijzelf de vormgeving verzorgde. Door een opdracht voor een postzegelontwerp kwam hij in 1923 in contact met de grafische onderneming Joh.Enschedé en Zonen. Twee jaar later trad hij bij deze Haarlemse firma in dienst en zou tot aan zijn dood nauw met de drukkerij verbonden blijven. Voor Enschedé zou hij met name boeken verzorgen, maar hij kreeg ook de opdracht een letter voor de drukkerij te ontwerpen. Van Krimpen wist niet hoe een dergelijke klus moest worden aangepakt en vroeg zijn S.H.de Roos om hulp, maar vertelde hem niet over zijn plannen. De eerste letter van Van Krimpen kreeg de naam Lutetia. Die naam verwijst naar de wereldtentoonstelling in Parijs (1925), waar de letter voor het eerst werd gepresenteerd: Lutetia is de Latijnse naam van Parijs. In 1925 voltooide Van Krimpen ook de cursief voor de Lutetia. Het verschijnen van de Lutetia bij de firma Enschedé, was een onaangename verrassing voor De Roos, voorman bij de concurrerende ‘Lettergieterij Amsterdam voorheen N.Tetterode’. Hij was wel bereid zijn kennis te delen met anderen, maar hij was ontstemd over de geheimzinnigheid van Van Krimpen. De Roos en Van Krimpen zouden nooit vrienden worden, ofschoon ze elkaar wederzijds waardeerden. Ook buiten zijn dienstverband met Enschedé ontwierp hij drukletters. Deze werden als handletter uitgebracht door de lettergieterij van Enschedé en kwamen in de regel ook beschikbaar op de zetmachines van de Engelse Monotype Corporation, die wereldwijd gebruikt werden. Hij was een klassiek ontwerper die weinig waardering kon opbrengen voor de grafische avant-garde van zijn tijd, meer bepaald de representanten van de zogenaamde Wendingen-stijl en de Nieuwe Typografie. Op de Nederlandse boekverzorging, met name van het literaire en wetenschappelijke tekstboek, heeft Van Krimpen een grote invloed uitgeoefend. Hij heeft in de loop der tijd elf verschillende lettertypes ontworpen en zijn medewerking verleent aan het ontwerp van achttien series Nederlandse postzegels.
Referenties: Dam

                                       

Krop, Hildebrand Lucien (Hildo) (1884-1970) verwierf grote bekendheid als beeldhouwer en sierkunstenaar en vooral als stadsbeeldhouwer van Amsterdam. Krop was een zoon van de Steenwijkse bakker Hein Krop en Johanna Louisa Cordes. Van moederskant kwam hij uit een kunstzinnige familie; zijn grootvader was fotograaf en tekenleraar en twee ooms schilderden en fotografeerden. Hij werd echter opgeleid tot banketbakker en werkte in België, Frankrijk en Italië. Zijn eerste figuren boetseerde Hildo Krop (1884-1970) van marsepein voor de taarten die werden verkocht in de bakkerij van zijn vader. De jonge Krop was voorbestemd het bakkersbedrijf over te nemen. Maar het lot besliste anders. Via allerlei omzwervingen kwam hij in 1906 in Engeland terecht. Hij werkte als kok voor een welgesteld, kunstminnend echtpaar. Voor het eerst kwam Krop in aanraking met kunstenaars en intellectuelen. Hier werd zijn talent als tekenaar ontdekt en op aanraden van schilder Gerald Spender Pryce volgde hij een zomercursus beeldende kunst in Londen. Daarna volgde hij lessen aan de Académie Julian in Parijs, beeldhouwlessen bij Bart van Hove aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam en waar hij van de beeldhouwer John Rädecker leerde steenhouwen. In 1912 volgde Krop beeldhouwlessen aan de Kunstgewerbeschule in Berlijn. Eind 1912 keerde hij terug naar Amsterdam, waar hij aan het werk ging in de meubelfabriek van W.Gieben en zich bekwaamde in het houtsnijden.
Beslissend voor zijn levensloop werd de opdracht mee te werken in het atelier van Hendrik van den Eijnde aan het decoratieprogramma van het Scheepvaarthuis in 1913. Dit prestigieuze kantoorpand aan de Prins Hendrikkade geldt als een van de eerste gebouwen in Amsterdamse School-stijl. Na afloop van dit bouwwerk, dat in Amsterdam het begin inluidde van een periode met vele belangrijke steenbeeldhouwprojecten, werd Krop benoemd tot de stadsbeeldhouwer en kwam hij in 1916 voor halve dagen in dienst bij Publieke Werken van de gemeente Amsterdam. Een dergelijke aanstelling was uniek in die dagen. Ze verschafte de kunstenaar bestaanszekerheid en een gestage stroom aan werk. Krop werkte veel samen met stadsarchitect A.R. Hulshoff. Vooral in Amsterdam-Zuid zijn er veel bruggen met sculpturen van Krop te vinden. Naast zijn beeldhouwwerken heeft Krop ontwerpen gemaakt voor meubilair, keramiek (ESKAF), glas (Leerdam) en smeedwerk. Rond 1925 volgde hij lessen aan Quellinus, waar hij van Bert Nienhuis leerde glazuren. Hij maakte vervolgens meerdere kleine plastieken, die hij in eerste instantie zelf bakte, later werden ze bij de Plateelbakkerij Zuid-Holland in serie gebakken.
Typerend in de jaren 1915-1930 was de opvatting van architectuur als gemeenschapskunst. Ze moest bijdragen aan de verheffing van het volk. Sociaal democratische en socialistische idealen speelden een grote rol. Krop was zelf lid van de Sociaal Democratisch Arbeiderspartij. In 1918 bedankte hij voor het lidmaatschap. De rest van zijn leven was hij overtuigd communist, zonder ooit partijlid te worden. Hildo en zijn vrouw Mien Sleef stonden positief tegenover de Sovjet-Unie. Bij het tienjarig bestaan van de Sovjet-Unie vervaardigde hij een legpenning. In 1931 maakte hij een portretbuste van Lenin, die levenslang in zijn atelier stond. In 1937 volgde een buste van Stalin, die in november in het Concertgebouw door de Communistische Partij Holland werd onthuld. In 1932 maakte Krop een reis van drie maanden naar de Sovjet-Unie. Krop werd nooit lid van de CPN, omdat hij zijn positie als stadsbeeldhouwer niet in gevaar wilde brengen. In het door Igor Cornelissen geschreven boek ‘De GPOe op de Overtoom’ noemt hij het echtpaar Krop waarschijnlijk spionnen voor de USSR. Zeker is dat het echtpaar voor de oorlog regelmatig inlichtingenagenten van de Sovjet-Unie huisvestte. In de Tweede Wereldoorlog was Krop actief in het verzet.
Hij stierf in 1970 aan een hartaanval terwijl hij aan het werk was in zijn atelier aan de Plantage Muidergracht. Een bekend beeld van Krop is het Berlage-standbeeld op het Victorieplein, dat werd onthuld in 1966 door burgemeester Van Hall.
Referenties: Gerrit van der Veenstraat 99; Muntplein 12; Valeriusplein

                                       

Kruseman, Jan Adam (1804-1862) was een Nederlandse kunstschilder beroemd door zijn portretschilderingen.
Jan Adam werd geboren in Haarlem als zoon van Jan Alexander Kruseman (1774-1829) en Dorothea Steenkamp (1769-1844). Vanaf 1819 woonde hij in Amsterdam, met een korte onderbreking tussen 1822 en 1824, die hij doorbracht in Brussel en in Parijs. Op 11 mei 1826 trouwde hij met Alida de Vries (1799-1862). Uit dit huwelijk werden zeven kinderen geboren: Alexander (1827), Hendrik (1828), Suzanna (1830), Hendrik Lambertus (Bertus) (1831) Jan Theodoor (1835), Johan Diederik (1839), Alida Dorothea Johanna (1841), en nog twee kinderen die binnen het eerste levensjaar overleden.
In 1836 werd het gezin nog uitgebreid door de komst van Petrus Augustus de Génestet, die de meest beminde dichter van zijn generatie zou worden. In dat jaar overleed namelijk zijn moeder, Maria Suzanna de Génestet-de Vries, een zuster van Alida de Vries. Aangezien zijn ouders al in 1833 waren gescheiden bleef de kleine de Génestet alleen achter. Jan Adam Kruseman nam zijn neefje van zeven bij zich in huis en voedde hem op als zijn zoon.
Jan Adam Kruseman kreeg zijn eerste tekenlessen in zijn geboorteplaats, maar al in 1819 vertrok hij als 15-jarige naar Amsterdam, waar hij zich inschreef als lid van de Tekenacademie en les kreeg van zijn zeven jaar oudere achterneef, de bekende kunstschilder Cornelis Kruseman (1797-1857).
Tussen 1822 en 1824 bekwaamde hij zich in Brussel verder onder leiding van François-Joseph Navez (1787-1869) en Jacques Louis David (1748-1825).
Jan Adam Kruseman was een veelzijdig schilder van zowel historische als religieuze stukken, maar hij is vooral beroemd geworden door zijn portretten. Onder de in totaal 588 werken van zijn hand zijn ongeveer 500 portretten, voornamelijk van de adel en de gegoede burgerij, waaronder het portret van Alida Christina Assink (1833). Hij heeft ook een aantal portretten van de koninklijke familie gemaakt. Zijn contact met het koningshuis kwam in 1833 tot stand doordat hij in opdracht van Adriaan van der Hoop (1778-1854) een (postuum) portret schilderde van de in 1825 overleden tsaar Alexander I van Rusland. Het schilderij was bestemd voor Anna Paulowna, vrouw van de toenmalige kroonprins Willem II en zuster van Alexander I. Dit leidde ertoe dat hij in 1837 zowel Koning Willem I als zijn zoon kon schilderen. Toen Willem II in 1840, na de troonsafstand van zijn vader, koning werd kreeg Kruseman meteen opdracht voor een staatsieportret. Er zouden nog minstens zes verdere portretten volgen.
Wat vooral opvalt in de portretten is hoe duidelijk de voldaanheid en zelfingenomenheid van de personen tot uitdrukking is gebracht en hoe de kleding tot in het kleinste detail is weergegeven.
Jan Adam Kruseman werd op 19 november 1830, hij was toen nog maar 26 jaar, benoemd tot directeur van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. In 1839 behoorde hij tot de medeoprichters van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae, samen met A.B.B.Taurel en M.G.Tetar van Elven. Bovendien was hij lid van een groot aantal verenigingen en genootschappen.
Minstens 44 leerlingen zijn tussen 1826 en 1848 bij hem in opleiding geweest, waaronder Jozef Israëls.
Referenties: Nieuwe Keizersgracht 46

                                       

Laan, van der, Dirk Jan (1888-1972). Voor Dirk Jan van der Laan, een Rotterdamse decoratieschilder die al langer voor Tuschinski werkt, is in Amsterdam een kleinere rol weggelegd. Hij schildert de paradijsvogels en draken op de omloop rond het eerste balkon.
Referenties: Reguliersbreestraat 26-28

                                       

Lairesse, (de), Gerard (1640-1711) was een in Luik geboren classicistisch kunstschilder en graficus. Zijn eerste opleiding kreeg hij, evenals zijn broers, bij zijn vader, de schilder Reinier de Lairesse. Vanaf 1655 volgde hij lessen bij de Luikse schilder Bertholet Flémal, wiens classicistische stijl grote invloed had op de jonge De Lairesse. Toen zijn oudste broer van een studiereis terugkeerde uit Italië, bracht deze het boek van Cesare Ripa mee. Gerard oefende elke dag en had met zijn tekeningen al succes op school. Zijn eerste opdrachten kreeg hij in Keulen van keurvorst Maximiliaan Hendrik van Beieren, die tevens prins-bisschop van Luik was. In 1664 vluchtte hij naar Maastricht, na een vechtpartij waarbij hij gewond raakte aan zijn neus. In Navagne bij Maastricht trouwde hij met zijn nicht Maria Salme en ging daarna naar Utrecht.
Nadat zijn schilderstalent was ontdekt door Gerrit van Uylenburgh, verhuisde hij in 1665 naar Amsterdam. Bij zijn eerste bezoek aan het atelier van de kunsthandelaar op de Lauriergracht, was iedereen zichtbaar onder de indruk van zijn uiterlijk. De Lairesse sprak nauwelijks Nederlands, haalde een viool tevoorschijn en begon te spelen. Uylenburgh betaalde slecht en na twee maanden begon De Lairesse voor zichzelf. Hij schilderde in deze periode voornamelijk decorstukken voor het theater en maakte illustraties voor het toneelwerk van Andries Pels en voor de kunstverzamelaar Gerrit Reynst. De Lairesse werd gastheer van Nil Volentibus Arduum (een gezelschap van intellectuelen, opgericht in Amsterdam in 1669, naar het voorbeeld van de Académie Française) in zijn huis op de Nieuwmarkt. In 1672 kwam De Lairesse op straat in de problemen vanwege zijn Franstaligheid (Rampjaar) en werd korte tijd opgesloten onder het stadhuis. Aan het eind van zijn leven woonde de schilder aan de Prinsengracht, tussen de Spiegelgracht en de Weteringstraat.
De Lairesse werd één van de populairste schilders in Nederland in de tweede helft van de 17e eeuw. Veel notabelen stelden prijs op zijn gezelschap en plaatsten opdrachten. Hij hield zich bezig met het schilderen van interieurs in Amsterdamse koopmanshuizen. Hier schilderde hij voornamelijk historische, allegorische en mythologische scènes, vaak gebaseerd op Ovidius of andere letterkundige werken. Tussen 1675 en 1683 decoreerde hij het huis Messina van de textielmagnaat Philips de Flines aan de Herengracht 164 met vijf allegorieën op de kunst, geschilderd in grisaille. In 1687 maakte hij met de landschapsschilder Johannes Glauber vier schilderingen, nu in Rijksmuseum, voor het huis van Jacob de Flines (Herengracht 132). Ook de plafonddecoraties van Herengracht 446, bewoond door Andries de Graeff, en Herengracht 539, nu in het Metropolitan Museum of Art en Herengracht 458, een Allegorie op de Vrede van Munster, nu in het Vredespaleis, zijn van zijn hand. Hij leverde plafondstukken voor een zaal in het Binnenhof, die hij in 1688 beschilderde en naar hem is vernoemd, het Paleis van Justitie, Paleis Soestdijk en Paleis 't Loo en maakte enkele portretten o.a. van stadhouder Willem III.
De veelzijdige kunstenaar tekende elke week naar model en illustreerde een belangrijk anatomisch werk van Govert Bidloo, Anatomia Humani Corporis (Ontleding des menschelyken lichaams) (1685). Hij beschilderde de buitendeur van het Theatrum Anatomicum in de Waag met een skelet en het plafond van het Leprozenhuis en de luiken van het orgel in de Westerkerk. De Lairesse was klein van stuk en legde een uitgesproken voorkeur voor gedrongen figuren aan de dag. Hij raadde het gebruik van een (bolle) spiegel of waspoppetjes, die in alle standen konden worden opgeprikt, aan om een aanvaardbare voorstelling te creëren.
De Lairesse leed aan congenitale syfilis waardoor hij op vijftigjarige leeftijd zijn gezichtsvermogen begon te verliezen. Zijn misvormde neus met ingezakte neusrug (zadelneus) door syfilis, is duidelijk zichtbaar op het nietsverhullende portret dat Rembrandt in 1665 van hem schilderde. Nadat hij rond 1690 blind was geworden begon De Lairesse met het geven van colleges aan huis in de Spinhuissteeg. Hij verzamelde een aantal geïnteresseerden en leerlingen om zich heen, die hij tegen betaling een of twee keer per week zijn ideeën onderwees. De dictaten zijn verzameld door een van zijn drie zonen, en vergezeld van gravures. Ze zijn na veel vertraging uiteindelijk uitgegeven in twee delen onder de titel: ‘Grondlegginge der teekenkonst’ (1701) en ‘Het groot schilderboeck’ (1707). Omdat het gebruikt werd op alle toonaangevende kunstacademies, en uitgereikt werd als beloning aan eerste prijswinnaars, oefende het boek grote invloed uit op de 18de-eeuwse (behang)schilders, zoals Jacob de Wit. Volgens De Lairesse diende de schilderkunst zich te richten op: ’... het verbeelden van deftige en stichtlijke zaaken, als fraaije Geschiedenissen en Zinnebeelden, Geestelijk en Moraal, de welke op een deugdzaame en betaamelijke wyze, ieder een tot vermaak en nuttigheid strekkende, moet worden uitgedrukt.’ Het Groot Schilderboek bestaat uit dertien boeken: de eerste vijf boeken behandelen achtereenvolgens de techniek, de compositie, de leer van antiek en modern, de kleurenleer en de regels van licht en schaduw. Vervolgens gaat de schrijver over tot de verschillende genres, beginnende met de landschappen. Het zevende boek behandelt de portretten. Het achtste bespreekt de Griekse en Romeinse architectuur in verband met de schilderkunst, terwijl de verdere boeken gewijd zijn aan de plafondschildering, de beeldhouwkunst, het stilleven en het bloemstilleven. Het dertiende en laatste hoofdstuk handelt over de graveerkunst.
De Lairesse is vooral bekend door zijn plafond- en schoorsteenstukkenwaarbij bekende zijn; de Allegorie van de vijf zintuigen (1668), De zelfmoord van Dido (1668) en Diana en Endymion (circa 1680).
Referenties: Herengracht 476

                                       

Lauda, Jan (1898-1959), was een Tsjechoslowaaks beeldhouwer.
Referenties: Valeriusplein

                                       

Linders, Claudia (1966) is als architect opgeleid aan de Rotterdamse Academie van Bouwkunst en in 2001 gestart met Labeled, een studio voor interdisciplinair onderzoek en ontwerp. Labeled initieert en adviseert in visie-, project- en conceptontwikkeling. Claudia is directeur van de internationale Fontys Academie voor Architectuur & Stedenbouw (MA + U) Tilburg. Zij is betrokken bij kunsteducatie aan verschillende internationale instituten en zij was hoofd van de afdeling Interieurarchitectuur en Meubelontwerpen aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, Den Haag. (2021)
Referenties: Bert Haanstrakade t.o.2

                                       

Logteren, van, Ignatius (1685-1732) was beeldhouwer en architect. Ignatius leerde tekenen van zijn vader, de schilder Jan van Logteren. Zijn beeldhouwopleiding kreeg hij van Anthonie Turck en Johannes Blommendael en werd belangrijk beïnvloed door Daniël Marot. In 1709 ging Ignatius in ondertrouw met Hendrica Turck (1683-1751). Zij was een zuster van beeldhouwer Anthonie Turck. Ignatius en Hendrica woonden op de Prinsengracht tegenover het Amstelveld waar hij in 1718 een erf had gekocht voor de uitoefening van zijn beroep. Op 8 maart 1709 werd hun zoon Jan geboren, die op 9 maart werd gedoopt in de franciscaner kerk Het Boompje aan de Kalverstraat. Er zijn vele werken van hem bekend en daarnaast veel toeschrijvingen. In het Amsterdam Museum twee terracotta putti, Azië en Europa voorstellend uit 1710, op de buitenplaats Frankendael de fontein van het verdwenen buiten Driemond. Deze symboliseert de naam van het buiten: een liggende vrouwenfiguur representeert het Gein, een stroomgod met urn de Gaasp en een putto, Arion op de dolfijn, het Smal Weesp.
Stucwerk is te vinden op de buitenplaats Beeckestijn in Velsen, aan de Herengracht 436, 437, 448 en 539 en Keizersgracht 71.
Als architect creëerde hij onder meer Herengracht 520 en 539 en Amstel 218.
Referenties: Herengracht 476; Kalverstraat 71; Keizersgracht 133

                                       

Logteren, van, Jan (1709-1745) was een Nederlands beeldhouwer en sierstucwerker. Jan leerde het beeldhouwen van zijn vader, de beeldhouwer en architect Ignatius van Logteren. De Amsterdamse beeldhouwers-stuckunstenaars Ignatius en Jan van Logteren hebben een belangrijk stempel gedrukt op de gehele 18de-eeuwse Amsterdamse gevelarchitectuur en geveldecoratie. De Van Logterens leverden hun werk vanuit Amsterdam aan de meest kunstlievende kooplieden, zowel voor hun stadspaleizen als voor hun buitens aan de Amstel, de Vecht en in Kennemerland. Daarbij leefden zij zich uit in de aankleding van de tuinen en parken met beelden, fonteinen en siervazen, gevels met de fraaiste toppen en interieurs met verbazingwekkende decoraties in stuc en hout. Hun creaties vormen de artistieke hoogtepunten aan de grachten en bieden het mooiste wat Amsterdam aan kunstliefhebbers te bieden heeft. Op veel onvermoede plaatsen is hun fenomenale werk te vinden. Het best bewaard zijn hun schoonheden van reliëfs en beelden in stuc, waarin hun superieure kunstenaarshand te herkennen is.
Referenties: Herengracht 60; Keizersgracht 133

                                       

Maas, Steffen is gespecialiseerd in grafisch ontwerp, illustratie en beeldonderzoek. (2024)
Referenties: Tweede Marnixplantsoen

                                       

Mannetje, 't, Johan George (Hans) (1944-2016) was beeldhouwer, vooral bekend om zijn gevelstenen. Na een jaar Kunstnijverheidsschool begon hij als leerling bij beeldhouwster Liesbeth Sayers. Van 1962-1964 volgde hij enige jaren de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam en was van 1964-1965 uitvoerder bij Stadsbeeldhouwer Hildo Krop. Hierna vestigde hij zich als zelfstandig beeldhouwer. In 1969 was ‘t Mannetje medeoprichter van het Restauratieatelier Uilenburg met als doelstelling het restaureren en vervaardigen van gebeeldhouwde onderdelen voor monumenten. Onder meer de kroonluchters in de Trêveszaal zijn hier vervaardigd. In de twintig jaar van zijn bestaan ontwikkelde het atelier zich tot een leerschool op het gebied van bouwbeeldhouwwerk en heeft het een aantal beeldhouwers en vaklieden voortgebracht. Hans 't Mannetje hield zich in het bijzonder bezig met moderne gevelstenen. Tientallen stenen van zijn hand zijn in de Amsterdamse binnenstad te vinden. Ook maakte hij enkele vrijstaande monumentale beelden zoals de gevleugelde marmeren sfinxen aan de ingang van het Wertheimpark en de Zuildragende schildpad/Grenspaal in marmer en hardsteen op de Sint Anthoniesluis. Eén van zijn opvallende gevelstenen is sinds 1995 te vinden in de zijgevel van het gebouw Overtoom 179 bij de achteringang van de Hollandsche Manege. De gevelsteen laat een zogenaamde proeftoom, een experimenteel leidsel, zien naar een ontwerp van Simon Stevin. Stevin kon aan de hand van het proefmodel aan Maurits van Oranje uitleggen hoe het moest werken als ook uitproberen. De gevelsteen draagt in een latijnse spreuk "Ad auxilium appelatus" die "Te hulp geroepen" betekent. (2022)
Referenties: Sint Nicolaasstraat 88-90

                                       

Martineau, Antoon Peter Johan (Anton) (1926-2017) was een Nederlands beeldend kunstenaar en dichter. Hij werkte als kunstschilder, tekenaar, graficus en beeldhouwer in de stijl van het figuratieve expressionisme. Anton Martineau groeide op in de omgeving van de Wallen in Amsterdam en leerde in zijn jeugd van zijn vader, die huisschilder was, simpele decoraties te vervaardigen zoals plant- en diervormen voor versiering en reclame. Als kunstschilder is hij naar eigen zeggen autodidact. Wel bezocht hij de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag waar hij op de afdeling reclame en fotografie studeerde bij onder anderen Paul Schuitema en in 1946 de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. In Den Haag werkte Martineau tussen 1950 en 1955 als ontwerper en schilder voor reclamebureau Enhabé. Later woonde en werkte hij in Amsterdam, waar hij huisde in een ruim atelier met een oppervlakte van honderdtien vierkante meter en een hoogte van vijf meter in Loods 6 van de voormalige KNSM op het KNSM-eiland. Hij woonde en werkte meer dan veertig jaar in het Oostelijk Havengebied.
In 2006 ontwierp Martineau een bronzen urnmonument ter nagedachtenis aan de historicus Richter Roegholt op begraafplaats De Nieuwe Ooster. In 1986 beschilderde hij de 'Plantagetram' in opdracht van het Gemeente Vervoer Bedrijf Amsterdam.
Referenties: Groeneveen

                                       

Martins, Ramon is geboren in 1981 in São Paulo (Brazilië) waar hij nu nog woont en werkt (2018). Ramon Martins kan worden beschouwd als een van de meest innovatieve en eclectische Braziliaanse artiesten van zijn generatie. Zijn explosieve kleurrijke scala aan culturele texturen toont een begaafde gevoeligheid en bekwame expressiviteit van vrij toegepaste verbeeldingskracht. Ramon's caleidoscopische universum weerspiegelt een diepe en overvloedige essentie, op rebelse wijze vormgegeven door een repertoire van straatcultuur en gecombineerd met academische reflecties. Veranderingen in zijn persoonlijke omgeving, van het hectische stadsleven van São Paulo tot een rustige kleine boerderij in het binnenland, hebben zeker invloed op zijn recente werk, dat een nieuw, subtiel kleurengamma bevat en een verscheidenheid aan elementen van de natuur toont afgewisseld met vrouwelijke figuren in hun meest elegante verschijning.
Ramon heeft een groot aantal solo- en groepstentoonstellingen in Brazilië gedaan en zijn werk is permanent geëxposeerd in verschillende Braziliaanse musea. Hij nam deel aan R.U.A. 2009 in Rotterdam en tentoonstellingen in Parijs, New York en Brighton.
Referenties: Haag en Veld 146-191

                                       

Meer, van der, Melsert (1690-1762) Melsert van der Meer (1684-1762) was een uurwerkmaker uit Assendelft/Krommenie. Hij trouwde in 1714 met Aafje Alberts van der Hoven (ca. 1696-?). Zij was eerder getrouwd met Jacob Jansz Vis, eveneens een klokkenmaker.In 1731 hertrouwde Melsert met Marijtje Welzijn (ca.1690-1731). Samen met zijn zoon Derk, ook uurwerkmaker, leverde Melsert het uurwerk voor de grote kerk van Steenwijk in 1746. De aanneemsom hiervoor was 400 carolus guldens.
Referenties: Herengracht 476

                                       

Michaud-Larivière, Jérôme is in 1980 afgestudeerd aan de Sorbonne universiteit. Als ondernemer heeft hij de Windboom bedacht en een productiebedrijf gestart.
Referenties: Grasweg 31

                                       

Mijn, van der, Gerard (1706->1761), zoon en leerling van Herman van der Mijn. Hij bezocht onder meer Engeland en schilderde daar portretten en historische onderwerpen; in Nederland teruggekomen, maakte hij meer behangselstukken en plafondschilderingen. Gerard gaf les aan D.van Dijl en W.Keetelhoet.
Referenties: Herengracht 479

                                       

Mobach, Johanna Frederika (Hanna) (1934-2024) was een Nederlands beeldhouwer, keramist en tekenaar. Hanna Mobach groeide op in een pottenbakkersfamilie, haar grootvader K.J.Mobach was eind 19de eeuw oprichter van Mobach Keramiek in Utrecht. Ook vader Klaas Mobach II (1893-1976) en broer Bouke Mobach (1924-2011) werkten als pottenbakker en keramist. Hanna volgde de avondopleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten Utrecht (1952-1956), leerde modeltekenen aan Academie Minerva in de stad Groningen en studeerde kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht (1953-1958). Van 1965 tot 1968 was ze een leerling van Wessel Couzijn bij Ateliers '63, ook kreeg ze les van haar neef Klaas Mobach III. Ze was van 1969 tot 1989 verbonden aan de Utrechtse academie (later: Hogeschool voor de Kunsten Utrecht), aanvankelijk als docent tekenen, vanaf 1971 als docent keramische vormgeving. Hanna werkte als zelfstandig kunstenaar en was van 1966 tot 1970 als ontwerper voor het familiebedrijf werkzaam, ze maakte onder meer aardewerk, porseleingoed, reliëfs en sculpturen. Mobach sloot zich aan bij de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. Ze exposeerde in binnen- en buitenland en had in 2003 een solo-expositie in museum Waterland in Purmerend. Haar werk is opgenomen in de collecties van onder andere Keramiekmuseum Princessehof in Leeuwarden, het Centraal Museum en het Mobach Keramiek Museum in Utrecht. (2024)
Referenties: Raampoort

                                       

Modisakeng, Mohau (1986), Soweto, Zuid-Afrika). Hij woont en werkt in Johannesburg en Kaapstad. Mohau is geboren in Soweto, een epicentrum van zwarte stedelijkheid en kosmopolitische cultuur, wat een stempel op zijn artistieke ontwikkeling drukte. Zijn opleiding volgde hij aan de Michaelis School of Fine Art in Kaapstad. Onder begeleiding van Jane Alexander en voornamelijk werkzaam en opgeleid in beeldhouwkunst, behaalde hij zijn bachelordiploma in 2009 en vervolgens in 2015 zijn master aan dezelfde instelling. Hij ontving meerdere prijzen voor zijn werk.
Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Molin, Willem (1895-1959) was kunstschilder en mozaïekwerker. Hij studeerde aan de kunstacademie onder prof. R.N. Roland Holst. Van zowel overheid als bedrijfsleven ontving hij talrijke opdrachten en naast dit practische werk was hij ook schrijver van vele theoretische beschouwingen op kunstgebied en streed voor de verbetering van de sociale positie van de kunstenaar.
Referenties: Gerrit van der Veenstraat 99

                                       

Molkenboer, Antonius Henricus Johannes (Antoon) (1872-1960) werd geboren als tweede zoon van Wilhelmus Bernardus Gerardus Molkenboer en Maria Caecilia Petronella Johanna Derkinderen. Het gezin telde uiteindelijk veertien kinderen waarvan er vier op jonge leeftijd overleden. Een invloedrijk persoon in het leven van de kinderen Molkenboer was hun oom de kunstenaar Anton Derkinderen. Hij liet Antoon en broer Theo meehelpen in zijn atelier, zodat zij al vroeg in aanraking kwamen met kunst. Antoon doorliep de lagere school te Leeuwarden en Weesp. Hij vervolgde zijn school met broer Theo op de H.B.S. in Rolduc. Daarna een lerarenopleiding bouw- en werktuigbouwkundig tekenen, handtekenen en perspectief in Amsterdam. Daarna volgde in Amsterdam nog een paar jaar Rijksacademie. Na deze studie was Molkenboer werkzaam als kostuum en decorontwerper, schreef toneelstukjes en ontwierp affiches, programmaboekjes en politieke karikaturen. In 1903 trouwde hij met Geneviève Audissou.
In 1905 vertrok hij met zijn vrouw naar New York om te studeren aan de Students Arts League. Met het winnen van een wedstrijd kreeg Antoon een opdracht in Los Angeles om het interieur van het nieuw te bouwen Majestic Theater te versieren met wandschilderingen.
Referenties: Kalverstraat 58

                                       

Mooij, Maarten (1918-1990) was kunstschilder en beeldhouwer. Mooij werd geboren in Westzaan, als zoon van een loonwerker. Na de lagere school volgde hij lessen in tekenen en schilderen in Den Haag, Amsterdam en Antwerpen en ging hij in de leer bij een steenhouwer. Vervolgens ontwikkelde Mooij zich tot een gelovige revolutionair, die niet rookte of dronk. Na de oorlog sloeg dat radicaal om. ‘Hij schuwde het glas niet, noch de tabak en de aardse erotiek.’
Ongetwijfeld waren de crisisjaren en zijn ervaringen in de oorlog daar debet aan. Mooij zwierf door Frankrijk en Spanje, waar hij getuige was van de gruwelen van de burgeroorlog, die daar tussen 1936 en 1939 woedde. In 1942 raakte hij betrokken bij het verzet en dook enige tijd onder in Amersfoort. Na de oorlog keerde hij daar terug en bleef. In Amersfoort stond hij, samen met Toon Tieland, Johan Traarbach en Max Keuris, aan de basis van kunstenaarsvereniging De Ploegh.
De eerste liefde van Mooij gold de schilderkunst. Met beeldhouwen begon hij in de oorlogsjaren, toen er op een gegeven moment geen verf en linnen meer beschikbaar was. Zijn belangrijkste inspiratiebron was de Franse kunstschilder Paul Gauguin, bekend geworden door zijn kleurrijke doeken van het leven op Tahiti.
Als beeldhouwer onderscheidde hij zich van zijn collega’s doordat hij aanvankelijk direct uit steen en hout hakte, dus zonder eerst in klei te boetseren. Dat maakte hem tot een unieke beeldhouwer. Tussen 1949 en 1953 was hij stadsbeeldhouwer in Amersfoort. Begin jaren 60 begon Mooij aan de omvangrijkste klus uit zijn carrière: de restauratie van stenen en houten beelden van de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Het totale project nam meer dan tien jaar in beslag, Mooij bleef er ongeveer acht jaar bij betrokken. Het liefst werkte hij als vrij kunstenaar: ‘Dat ik dit ben gaan doen, is voor een groot deel het gevolg van een desillusie. Wanneer je een opdracht krijgt, is er een bepaald bedrag beschikbaar. Je probeert daarvoor zo goed mogelijk werk te leveren. Achteraf blijkt dan vaak dat er opdrachten, die meer opbrachten, naar vriendjes gegaan zijn.’ Het liep uiteindelijk mis. Volgens Ton Mooy, zijn zoon, stuurde werkgever Boucher, een natuursteenbedrijf, zijn vader de laan uit nadat hij zich had opgesteld als klokkenluider. ‘Er werd daar gestolen bij het leven. Daardoor pakte die restauratie flink duurder uit dan begroot.’ Mooij werd afhankelijk van de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR), een soort bijstandsuitkering. In ruil voor kunstwerken kregen de makers een bescheiden inkomen. Mooy: ‘Hij verkocht álles wat er in zijn atelier stond, materiaal waar hij eerst erg zuinig op was geweest.’
Referenties: Groenburgwal 2a

                                       

Mooy, Ton (1948-) is beeldhouwer en een zoon van de Amersfoortse stadsbeeldhouwer Maarten Mooij. Hij leerde het vak in de praktijk en werd steenhouwer bij een restauratiebedrijf. Begin jaren tachtig raakte hij als restauratiebeeldhouwer betrokken bij de restauratie van de Sint Jan in 's-Hertogenbosch. In 1983 startte Mooy zijn eigen atelier, later gevestigd in de oranjerie op Randenbroek, de voormalige werkplek van Pieter Starreveld. Mooy en zijn medewerkers waren onder andere verantwoordelijk voor de restauratie van het Monument voor koningin Emma (Den Haag, 2001) en de Stedemaagd (Amsterdam, 2010). In 2002 maakte hij voor Amersfoort een serie Waterspuwers. Een bekend werk is zijn bel-engel, een engel met mobiel, op de Sint-Janskathedraal in Den Bosch, die zijn eigen telefoonnummer kreeg. Mooy verwierf (inter)nationale bekendheid met zijn beelden voor het Holland Village in Japan. (2022)
Referenties: Sint Nicolaasstraat

                                       

Müller, Pjotr (1947) is een Nederlands beeldhouwer en omgevingskunstenaar. Müller was de zoon van een steenhouwer, van wie hij leerde hakken en schuren. Na een korte periode aan de Technische Universiteit in Delft bouwkunde te hebben gestudeerd volgde hij van 1967 tot 1970 de opleiding tot beeldhouwer aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. 's Avonds volgde hij een cursus van Carel Kneulman. Van 1970 tot 1971 studeerde Müller aan de Accademia di Belle Arti e Liceo Artistico in Florence. In de eerste helft van de jaren 70 maakte hij studiereizen naar Rome, Parijs, Hannover en New York. Vanaf 1973 had hij een eigen atelier in Amsterdam. Müller baseert zijn werken op een samenstelling van architectuur, autonome sculptuur en landschapskunst. Zijn eerste werken waren afstandelijke hardstenen bouwsels geïnspireerd op basale bouwwerken. Later maakte hij gangenstelsels die als pad naar de kunst toe verbeelden. Als docent was Müller verbonden aan de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam (1977-1985) en de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving in 's-Hertogenbosch (1979-1987). (2024)
Referenties: Tweede Marnixplantsoen

                                       

Naiveu, Matthijs (Matthys) (1647 - 1726) was de oudste zoon van de wijnhandelaar en herbergier Matheus Naiveu van Rotterdam en Janneken Melcke van Leiden. Matthijs was kunstschilder en getrouwd met de weduwe Agatha van Strichtenhuyse. Naiveu leerde het vak van fijnschilder van Abraham Toorenvliet en ging vervolgens in de leer bij Gerrit Dou. In 1671 werd Naiveu lid van het Leidse Sint-Lucasgilde. In 1678 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij als hop-inspecteur voor de Amsterdamse bierbrouwerijen ging werken.
Naiveu schilderde in Leiden vooral genrestukken en portretten. Zijn werk ontwikkelde zich in Amsterdam naar voorstellingen van festiviteiten en van theatergroepen met Commedia dell'arte figuren met meer beweging en kleurgebruik. Zijn werk vertoont invloed van de Bamboccianti, hoewel hijzelf nooit in Italië geweest is. Omdat zijn oeuvre niet groot is kan de vraag opgeworpen worden of hij alleen voor zijn plezier schilderde. Volgens Arnold Houbraken is de Zeven werken van barmhartigheid zijn grootste werk.
Referenties: Herengracht 412

                                       

Nanning, Barbara (1957) is een Nederlands ontwerper, beeldhouwer, monumentaal kunstenaar, keramist en glaskunstenaar. Nanning volgde van 1974 tot 1979 haar opleiding bij Jan van der Vaart aan de Gerrit Rietveld Academie, afdeling keramische vormgeving. Tijdens haar opleiding liep Nanning stage bij de pottenbakker Pierre Mestre in La Borne, Frankrijk. In 1978 volgde nog een tweede stage bij Harry op de Laak op de afdeling Monumentale Vormgeving aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Van 1978 tot 1985 werkte Nanning vanuit haar atelier-woning in de Chasséstraat. Van 1978 tot 1980 deelde zij dit atelier met keramist Geert Lap. Vanaf 1985 werkt Nanning in haar atelier op WG-Plein 21 waar ze sinds 2001 ook een showroom (WG-Plein 65) heeft.
Nanning omschrijft zichzelf als een materiaalgebonden kunstenaar. ‘Omdat ik veel verschillende technieken beheers, kan ik echt denken vanuit het materiaal waar ik mee werk. Klei, hout, glas of metaal: elk materiaal heeft zo zijn eigen eigenschappen, zoals vloeibaarheid, transparantie, hardheid en bewerkingsmogelijkheden. In mijn creatieve proces laat ik het materiaal de vorm meebepalen. Ik werk altijd vanuit de cirkel, een oervorm, in het centrum van de cirkel is een rustpunt. Vanuit het rustpunt komt de beweging en dat is wat ik doe; de essentie van beweging en groei vastleggen in mijn werk. In 1982 kreeg Nanning haar eerste monumentale opdracht. Voor een sociaal woningbouwcomplex aan het Ceramplein in Amsterdam ontwierp zij een wand met geïncorporeerd zitelement van geglazuurde stenen voor het toegangsportaal van het gebouw. (2024)
Referenties: Theo Frenkelhof

                                       

Nauta, Marten Ykes (Max) (1896-1957) was een Nederlands schilder en glazenier. Max was een zoon van bakker Yke Nauta (1865-1928) en Mintje Schotanus. Hij was leerling in het huisschilderen op de Ambachtschool te Alkmaar en kreeg daar tekenles van de architect L.Groen. Vervolgens bezocht hij de Rijksschool voor Kunstnijverheid te Amsterdam onder leiding van professor G.Sturm en T.van der Laars en later de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten aldaar, waar hij als kunstschilder werd opgeleid door de professoren Dake, Nicolaas van der Waay, Antoon Derkinderen, Jan Six en Willem van der Pluym. Nauta werd lid van vereniging Arti et Amicitiae en van Vereeniging Sint Lucas, beide te Amsterdam. Hij is vrijmetselaar en betrokken bij Groep 2000. Op studiereis in Tsjechië, leert Max zijn vrouw, Helene (Lene) Kettner, kennen.
Het oeuvre van Max Nauta is onder te verdelen in vier categorieën: Schilderijen, schetsen, etsen, aquarellen en gouaches van monumentale architectuur, stadsgezichten, landschappen, speciaal het gezicht bij nacht of bij sneeuw trok hem aan. Studies van folklore en volksfiguren in klederdracht van Friesland, Noord-Holland en Tsjechië. Portretten van leden van het Koninklijk Huis, notabelen en andere opdrachtgevers. Bekende portretten: Portret van burgemeester Feike de Boer, 1946, in de hal van de trouwzalen van het Stadhuis van Amsterdam. Portretten van koningin Wilhelmina, 1936, prinses Juliana en prins Bernhard, 1937. Staatsieportret Juliana Regina 1948, met reproductie in de ‘Elegance’ van april 1949. Portret van Winston Churchill, 1955, in het gebouw van de Tweede Kamer in Den Haag.
Als glazenier komt zijn gevoel voor symboliek en allegorie het best tot zijn recht. Hij probeerde de straling van de glaskunst van de middeleeuwse kathedralen te bereiken door gekleurd glas te gebruiken als ondergrond voor de beschildering, waarbij de gewenste vorm en betekenis de doorslag gaven. Hierdoor rijst zijn werk uit boven de art deco, waar het sporen van draagt. Voor de technische uitvoering van zijn ontwerpen werkte hij samen met diverse Haarlemse glasateliers. Hoogtepunten in zijn oeuvre als glazenier zijn onder meer de gedenkramen van de Bataafsche Petroleum Maatschappij in Amsterdam. Zijn beschilderde glas-in-loodramen, met historische figuren en symbolen die ontleend zijn aan de Nederlands protestantse traditie en de vrijmetselarij, zijn verspreid over Nederland en Engeland. (1923)
Referenties: Badhuisweg 3

                                       

Nicolas, Josephus Antonius Hubertus Franciscus (Joep) (1897-1972) was glazenier, kunstschilder en tekenaar. In zijn jonge jaren kreeg hij in de Klas Graafland onderwijs in de schilderkunst. Het vak van glazenier leerde hij in het op de Roermondse Wilhelminasingel gelegen Atelier F. Nicolas en Zonen, dat in 1855 opgericht was door zijn opa Frans Nicolas. Eén van zijn eerste opdrachten was het maken van muurschilderingen en twee gebrandschilderde ramen voor de kerk van Asselt in 1922. Na zijn huwelijk verhuisde hij naar Groet. Met zijn Sint-Maartensvenster won hij in 1925 een belangrijke prijs op de Exposition internationale des Arts décoratifs et industriels modernes in Parijs. Daarna kwamen veel opdrachten binnen, vooral voor religieuze glas-in-loodramen en voor ramen in openbare gebouwen. In 1933 keerde Nicolas met zijn gezin vanuit Groet terug naar Roermond. Aan het eind van de jaren dertig ontwierp hij een paar vazen voor de glasfabriek van Leerdam en legde hij zich ook wat meer toe op het schilderen. Van 1939 tot 1958 woonde Nicolas in de Verenigde Staten, waar hij voor 22 kerken ramen maakte. Nog in Amerika kreeg hij in 1955 de opdracht om de ramen voor de Oude Kerk in Delft te maken, waaraan hij in 1958 begon. Deze ramen (het laatste werd geplaatst in 1972) zijn zijn bekendste werk. In de jaren zestig kreeg Nicolas niet veel opdrachten meer en werd zijn werk, en de glasschilderkunst in het algemeen, minder gewaardeerd. (2021)
Referenties: Reguliersbreestraat 26

                                       

Niermeijer, Theo (1940-2005) was beeldhouwer, schilder, graficus, installatiekunstenaar, architect en een eigentijds mysticus. Hij volgde opleidingen in Amsterdam (Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs), Antwerpen (Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten) en Warschau (Akademie). Zijn werkzame periode was van 1955-1995. Zijn voorliefde ging uit naar metaal: koper en zink om etsen in te maken, (plaat)ijzer en roestvrijstaal om sculpturen te maken. Metaal gebruikte hij ook in zijn schilderijen (Ferro printen) en reliëfs. Zowel op zijn werf in Amsterdam als in een Noord-Frans dorp assembleerde hij oud ijzer tot beelden met symbolische en meditatieve ladingen. De inwerking van tijd op het materiaal, roest, was voor hem een noodzakelijk expressiemiddel. In zijn karakteristieke ‘roesttekeningen’ komt de werking van regenwater op metaal en papier terug. Hij maakte reizen naar het Verre Oosten, waar hij onder invloed raakte van de Chinese en boeddhistische filosofie. Wat hij op zijn reizen zag en beleefde, verwerkte hij in zijn kunst. Zijn grote voorbeeld, de Amerikaans-Japans-Nederlandse kunstenaar Shinkichi Tajiri, gebruikte ook vaak ijzer en aluminium. Maar meer nog was de inhoudelijke invloed, wijsheden die de weg naar de verlichting betekenden. Werk van Niermeijer werd aangekocht door onder andere de gemeente Amsterdam en de ABN-AMRO bank.
Opvallend is dat er na zijn overlijden tot drie keer toe werk van hem te zien was in de zomertentoonstelling ARTZUID. In 2009 Hakuin’s Home (1986). In 2013 de stalen cirkel Vairocama met een mediterende Boeddha in het midden. In 2017 twee beelden: Perception (1990) en Non Verbal (1980). (2023)
Referenties: Plantage Doklaan

                                       

Nieuwenkamp, Wijnand Otto Jan (1874-1950), schilder, etser, lithograaf, houtsnijder, architect en schrijver, woonde en werkte onder andere in Haarlem en op zijn schip 'De Zwerver' en was de stichter van museum Nieuwenkamp te Edam; Na enkele lessen aan de Amsterdamse Kunstnijverheidsschool vestigde hij zich als autodidact. Onder de kunstenaars rond 1900 neemt hij een prominente plaats in. Nieuwenkamp was eigenzinnig, trok zich weinig van anderen aan en ging zijn eigen gang. Hij werkte keihard. Op 24-jarige leeftijd trouwde hij met Anna Wilbrink. Hij was haar achterneef. Samen kregen zij drie dochters en een zoon: Marianne, Willem, Maria en Fernande (Ferry).
Inspiratie voor zijn werk vond Nieuwenkamp in reizen. Voor 1897 reisde hij in Nederland en Europa, daarna in de Oost-Indische archipel, vaak gedurende jarenlange expedities. Hij bezocht op zijn reizen zes maal langdurig het eiland Bali. In 1900 bouwde hij zijn prachtige woon- en atelierschip De Zwerver, waarmee hij met zijn gezin door Nederland, België en Duitsland voer. Al snel werden er aan boord tentoonstellingen gehouden, waarbij zijn werk kon worden aangekocht. In 1906 werd naar zijn ontwerp, in het Gelderse Lunteren, villa 'D'Eekhorst' gebouwd, in opdracht van zijn schoonvader G.J.Wilbrink. In 1910 vestigde hij zich in Edam, in 1920 vertrok hij naar Italië waar hij tot aan zijn dood woonde, aanvankelijk zwervend, daarna wonend in Rome. Later kocht hij de villa Il Riposo dei Vescovi, nu ter plaatse nog bekend als de Villa Nieuwenkamp, in het dorp San Domenico, bij Fiesole, iets ten oosten van Florence.
Zijn motto was: vagando acquiro (zwervend verwerf ik). In 1924-1925 reisde hij naar Sumatra, Java en Bali, als gevolg van een opdracht voor de Handelsvereeniging Amsterdam. Veel van Nieuwenkamps werk na 1925 hangt samen met de Borobudurtempel op Java.
In Edam was een museum dat aan zijn werk gewijd was, hiervoor werd ook de Stichting Museum Nieuwenkamp opgericht. Het museum werd geopend in juli 1949 en in de jaren zeventig van de vorige eeuw gesloten. De Stichting Museum Nieuwenkamp bestaat nog steeds en beheert een grote collectie, die afkomstig is uit nalatenschappen. In de jaren tien van de 21ste eeuw kwam Nieuwenkamps werk opnieuw in de belangstelling. Dat kwam onder meer tot uiting in een omvangrijke publicatie over zijn grafische werk en een tentoonstelling in de Universiteitsbibliotheek Leiden in 2016.
Het voormalig atelierschip de Zwerver ligt thans, volledig gerestaureerd, in Jachthaven Naarden. Daar is zij te huur als exclusieve overnachtingplaats, als unieke feestlocatie of ruimte voor workshops, exposities of vergaderingen. (2021)
Referenties: Linnaeusstraat 2; Mauritskade 62-63-64

                                       

Olsthoorn, Bernard Nederlands beeldhouwer, in 1949 in Den Haag geboren. Hij deed zijn opleiding aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (Den Haag). Bernard Olsthoorn woont en werkte in Den Haag en was tot 26 september 2014 docent Vormstudie aan de Faculteit Bouwkunde TU Delft.
Referenties: Abcouderpad

                                       

Onbekende Beeldhouwer, De In 2004 is een koninklijke catalogus uitgekomen waarmee het lijkt of actief de publiciteit gezocht wordt. Het boekje is in een oplage van 200 exemplaren, gedrukt, met de hand gebrocheerd en ingenaaid. Het bevat negen foto’s van Wout Berger en de prijs was € 100. In het boekje is een overzicht van de zes anonieme beelden in Amsterdam en -extra- van drie beelden elders in Nederland. Het boekje werd ter recensie aangeboden aan een landelijk dagblad. Het gaat om drie anonieme kunstenaars (F.d.G., A.H. en B.v.O.). Als een heuse schatkaart geeft het boekje stap voor stap de sleutel tot de signatuur van de beelden. De sleutel wordt gevormd door drie beelden die ‘elders’, buiten Amsterdam, geplaatst zijn en waarmee de anonieme beeldhouwers zich presenteren.
F.d.G. blijkt een beeld in Velsen te hebben voor de school waar hij ooit op was geweest. Volgens informatie van de gemeente Amsterdam volgde deze beeldhouwer een opleiding tot medicus en had een band met de theaterwereld. Eind zestiger jaren was de bijna afgestudeerde medicijnstudent een belofte voor het muzikaal studentencabaret. Hij overwoog toen zelfs in de podiumkunst verder te gaan, een arts was te missen in Nederland en goede cabaretiers waren er niet veel. Na niet zo goede recensies van een optreden en een uitgebrachte LP een jaar later, is hij toch verder gegaan in het medische vak.
A.H. had een sculptuur in Amersfoort bij een ziekenhuis.
B.v.O. wordt tenslotte gekoppeld aan het derde beeld ooit geplaatst in de territoriale wateren van Nederland. Het is aannemelijk dat hieraan een naam is verbonden die geen lokale maar een nationale betekenis heeft.
Voor alle drie geldt dat het redelijk bekende personen moeten zijn om de gemeente te kunnen overtuigen van het belang hun kunstwerken anoniem in de publieke ruimte op te nemen. (2024)
Referenties: Tweede Marnixplantsoen

                                       

Onio is een Braziliaanse graffitikunstenaar die nog steeds de traditie volgt om zijn naam op de muren te schrijven. Als pionier in Brasilia ontwikkelde Onio zijn handelsmerk in de vorm van abstracte maar toch figuratieve kleurrijke of zwart-witte mozaïekachtige schilderijen en tekeningen, die de chaos van de samenleving vertegenwoordigen. Zijn kunst bevat een eindeloze hoeveelheid verhalen verteld in gedetailleerde lijnen en vormen, figuren en karakters, die van een afstand lijken op abstracte kleurpatronen. Onio noemt zichzelf "frenético". Dit zou zoiets als hectisch betekenen - zijn hyperenergetische productiviteit resulteert in eindeloze muurschilderingen, schilderijen, afdrukken, zines, stickers enzovoort.
Referenties: Haag en Veld 193-194; Heesterveld

                                       

Oostsanen, van, Jacob Cornelisz (ca. 1475 - 1533), ook Jacob War genaamd. Jacob was een Nederlands schilder en ontwerper van houtsneden en hij wordt beschouwd als een van de grote Nederlandse meesters uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Van Oostsanen werd geboren in het Waterlandse dorp Oostzaan en vestigde zich later in Amsterdam, zodoende wordt hij ook wel Jacob van Amsterdam genoemd. Het is onbekend waar Jacob Cornelisz. zijn opleiding heeft genoten. Op basis van stilistische overeenkomsten met de Haarlemse schilderkunst wordt veronderstelt dat hij het schildersvak in deze stad heeft geleerd. Het schilderen was een echt familiebedrijf. Behalve zijn zoons Cornelis Jacobsz. (ca.1490/1495-ca.1527/'33) en Dirk Jacobsz. (voor 1497-1567), en zijn kleinzoons Cornelis Anthonisz. (?-1553) en Jacob Dircksz. (?–1568), waren ook Jacobs broer Cornelis Buys I en diens zoon Cornelis Buys II schilder. Uit archiefstukken is bekend dat Jacob Cornelisz. in 1500 zijn eerste huis op Kalverstraat 62 kocht. Hij leidde hier een productieve werkplaats. Twintig jaar later kocht hij het aangrenzende pand op 60. Jacob leidde zijn beide zoons hier op tot kunstenaar en van Dirk Jacobsz. is het portret van Pompeius Occo bekend, die eveneens in de Kalverstraat woonde en een belangrijk opdrachtgever voor de familie was. Zijn beroemdste leerling is Jan van Scorel die tot de belangrijkste Nederlandse vroege renaissance kunstenaars wordt gerekend.
Referenties: Korsjespoort

                                       

Oosterman, Jan Jan Henricus Antonij Joseph Oosterman (1876-1963) was een Nederlands glazenier, schilder en tekenaar. Hij was een zoon van de Amsterdamse koopman Antonij Johannes Oosterman en Anna Gesina Margaretha Lomans. Hij trouwde in 1904 met Maria Johanna Hermina Lina, uit dit huwelijk werd de keramist Johannes Joseph (Jan) Oosterman (1911-1996) geboren. Oosterman werd opgeleid aan de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Kunstambachten in Haarlem, was een studiegenoot van Huib Luns aan de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijs in Amsterdam en kreeg lessen van de schilder Jan Dunselman. Oosterman woonde van 1910 tot enkele jaren voor zijn dood in Blaricum. Hij werd bekend als kerkschilder (wand- en plafondschilderingen), maar ontwierp ook tegeltableaus en glas-in-loodramen. Hij werkte vooral voor Brabantse kerken. Zijn contacten met de architect Jan Stuyt leverde hem diverse opdrachten op. Oostermans ramen werden onder zijn toezicht uitgevoerd op de ateliers van Ed Löhrer en Cornelius van Straaten. Zijn stijl sloot aan bij de Beuroner kunstschool, die haar inspiratie haalde uit de Oud-Egyptische, vroeg-Griekse en Byzantijnse kunst. Jan Oosterman was een aantal jaren lid van de katholieke kunstkring De Violier.
Referenties: Ambonplein 79

                                       

Otten Husly, Jacob
Referenties: Herengracht 462

                                       

Paulides, Hendrik (1892-1967), schilder, tekenaar en lithograaf, woonde en werkte in Nederlands-Indië, Laren en Amsterdam, maakte onder andere wandschilderingen, portretten en postzegels. Hij deed zijn opleiding (1911-1916) aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten Amsterdam, waar hij les kreeg van C.L.Dake, Antoon Derkinderen en Nicolaas van der Waay. Omstreeks 1950 woont hij aan de Amstelveenseweg 908. In die tijd wordt hij lid van Arti et Amicitiae. De muurschilderingen in het Instituut voor de Tropen zijn van zijn hand.
Referenties: Linnaeusstraat 2; Mauritskade 62-63-64;

                                       

Pinkhof, Leonard Jehoeda (1898-1943) werd geboren in Amsterdam op 19 juni als zoon van de joodse huisarts Herman Pinkhof en de pianolerares Adèle de Beer. Na een opleiding aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid werd hij in 1922 benoemd aan de Helderse Ambachtsschool. In 1927 was hij getrouwd met de uit Den Haag afkomstige Betsy Koekoek, die hem twee dochters, Nedivo (1928) en Jiska (1931) en twee zonen, de tweeling Menachemja en Pinkas (1934) schonk. Pinkhof, die de joodse tradities uit zijn jeugd voortzette en strikt volgens de joodse wetten leefde, werd een vooraanstaand lid van de Helderse joodse gemeente. Hij verving zonodig de voorzanger in de synagoge en blies de ramshoorn bij het joodse Nieuwjaarsfeest. Maar ook in het culturele leven van de marinestad speelde hij in de jaren twintig en dertig een belangrijke rol. Zo was hij in 1925 onder meer één van de oprichters en 13 jaar voorzitter van de plaatselijke kunstenaarsvereniging 'De Noorder Kunstkring'.
Naast zijn werk als docent aan de Ambachtsschool verdiende de artiest bij als grafisch kunstenaar. Hij maakte werken in opdracht, zoals schilderijen, boekomslagen en de in die tijd populaire boekleggers en Ex Libris, prentjes die aangeven aan wie een boek toebehoort. Ook maakte hij illustraties voor de zaterdagbijlage van de Helderse Courant.
Toen de oorlog uitbrak raakte Pinkhof zijn baan kwijt. In 1940 verhuisde het gezin naar Oudesluis waar Pinkhof les gaf in het Joods Werkkamp in de Wieringermeer. Omdat Pinkhof in het bezit was van 'Palestina papieren' waarvan werd gezegd dat ze de kans gaven op emigratie naar Palestina via krijgsgevangenruil met geallieerden, heeft het nog tot juni 1943 geduurd eer het gezin naar Westerbork werd gestuurd. Een maand daarna kwam het einde; op 20 juli 1943 werd het gezin Pinkhof 'op transport gesteld'. Drie dagen later werd Leo Pinkhof met zijn gezin in Sobibor om het leven gebracht.
Referenties: Linnaeusstraat 119

                                       

Plas, van der, Adriaan (1899-1974). Adriaan bezocht van 1919-1923 de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam. Hij specialiseert zich in religieuze kunst en opdrachten op het gebied van vormgeving, portretten en kunst in de openbare ruimte.
Referenties: Ambonplein 79

                                       

Plas, van der, Pieter (1655-1708), in een extract uit 1696 van het Sint Lucasgilde wordt geschreven: 'Pieter van der Plas heeft eerst houte beeldsnijder geweest eer hij aan ’t werke in de steen is gecomen.' Hij had een samenwerkingsverband met architect Jacob Vennecool (1632-1673) dat na diens dood werd voortgezet met zijn zoon Steven Vennecool (1657-1719). Hij was de zoon van de Amsterdamse beeldhouwer Abraham van der Plas en broer van de kunstschilder David van der Plas.
Referenties: Herengracht 462

                                       

Posthuma, Remko (Rem) (1975-) deed zijn opleiding van 1994 tot 1998 (Bachelor Fine Arts Ceramics) aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam en van 1998 tot 2000 (Master of Fine Arts, Toegepaste Kunst) aan het Sandberg Institute te Amsterdam. Rem omschrijft zijn werk als een kader of lijst die de leegte omvat of vult. Het werk bestaat soms uit één object, soms uit vele delen die samen een werk vormen en soms zijn het vele werken die samen de ruimte definiëren. (2023)
Referenties: Hetty Blokstraat 2-92

                                       

Premsela, Benno (1920–1997) was een Nederlands vormgever en binnenhuisarchitect, centrale figuur in de naoorlogse Nederlandse kunstwereld en als voorzitter van het COC een voorvechter van de homo-emancipatie. Benno Premsela was de zoon van de bekende joodse huisarts en seksuoloog Bernard Premsela, die ook over seksualiteit publiceerde. Benno Premsela studeerde voor en na de Tweede Wereldoorlog interieurvormgeving aan de "Nieuwe Kunstschool". Tijdens de oorlog zag hij zich gedwongen zijn opleiding te onderbreken en onder te duiken. Zijn ouders en zuster zijn in het vernietigingskamp Auschwitz vermoord. Zijn broer overleefde de oorlog. Tijdens zijn onderduik voorziet Premsela in zijn onderhoud met het maken van leren damestassen, een activiteit die hij na de bevrijding als kleine zelfstandige voortzet.
In zijn minimalistische werk zijn schoonheid en functionaliteit nauw verwant. Onder zijn leiding als chef van de etalage- en binnenhuisafdeling van de Bijenkorf in Amsterdam kwamen spectaculaire etalages tot stand. In het warenhuis werd voortdurend moderne kunst tentoongesteld; zo waren er eerder dan in het Stedelijk Museum werken te zien van de kunstenaarsgroep Cobra. Samen met binnenhuisarchitect Jan Vonk richtte hij het Bureau Premsela Vonk op. Zij werkten als vormgever voor vele bedrijven en particulieren en voorzagen onder meer in 1965 sociëteit De Schakel van het COC van een nieuw interieur. Eind jaren zestig ontwikkelde Premsela met een team van Van Besouw tapijtfabrieken een innoverende collectie katoenen tapijt. Zijn sobere Lotek-lamp (1982) werd een stijlicoon. Het voormalige Premsela Instituut (voluit: Premsela, Nederlands Instituut voor design en mode) is naar hem genoemd. Op 1 januari 2013 is dit met het Nederlands Architectuurinstituut en het Virtueel Platform, kennisinstituut voor e-cultuur, gefuseerd tot Het Nieuwe Instituut. Het gebouw van de Hogeschool van Amsterdam aan het Rhijnspoorplein, waarin vroeger de Raad van Arbeid was gevestigd, wordt nu het Benno Premselahuis genoemd.
Premsela was een prominente en stimulerende figuur in het culturele leven van zijn dagen. Hij vervulde bestuurs- en adviesfuncties in tal van commissies op het gebied van vormgeving en beeldende kunst; onder meer de Raad voor de Kunst, de Raad voor Industriële Vormgeving, de Kröller Müller-Stichting, de commissie aanwinsten van het Stedelijk Museum in Amsterdam en de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst. Ook promootte hij het werk van kunstenaars in bijvoorbeeld Galerie Sieraad, door zelf werk aan te kopen.
Benno Premsela was een van de eerste Nederlanders die in het openbaar voor zijn homoseksualiteit uitkwam. Al vanaf 1947 zette hij zich in voor de gelijkberechtiging van homoseksuelen. Hij was betrokken bij de 'Shakespeare Club', waaruit in 1949 het COC, de belangenvereniging voor homoseksuelen, voortkwam. Van 1962 tot 1971 was hij voorzitter van het COC. In 1964 begon de vereniging zichtbaarder naar buiten te treden. Premsela had als eerste homoseksueel het lef om op 30 december 1964 op de Nederlandse televisie te verschijnen zonder onherkenbaar te zijn gemaakt. Met oudjaar werd het VARA-programma Achter het Nieuws daardoor gesprek van de dag. In 1995 ontving hij de Zilveren Anjer van het Prins Bernhard Fonds voor zijn bestuurlijke inzet voor de kunst en de emancipatie van homoseksuelen. (2022)
Referenties: Dam 1

                                       

Quellinus, Artus (1609-1668), was een Zuid-Nederlandse beeldhouwer, ook wel bekend onder de naam Artus Quellijn. Artus Quellinus was een vooraanstaande beeldhouwer in de Nederlanden van de zeventiende eeuw. Hij was de zoon van beeldhouwer Erasmus Quellinus I en de oom van Artus Quellinus de Jonge (Artus II Quellien; 1625–1700) en Arnold (1653-1686), die eveneens beeldhouwer werden. Quellinus maakte een studiereis naar Rome, waar hij onder de indruk raakte van de classicistische barok van Frans Duquesnoy. Na zijn terugkeer in Antwerpen (1640) raakte hij ook beïnvloed door de stijl van Peter Paul Rubens. Hij werd in 1640-1641 meester in het Antwerpse Sint-Lucasgilde. In 1650 verhuisde Quellinus naar Amsterdam, waar hij zijn grootste opdracht kreeg, de decoratie van het nieuwe stadhuis op de Dam, waaraan hij vanaf 1650 veertien jaar lang werkte. Hij leverde de ontwerpen, maar de sculpturen voor dat gebouw zijn grotendeels uitgevoerd door zijn medewerkers, waaronder Rombout Verhulst. Hij assisteerde zijn buren aan de Keizersgracht, de gebroeders Hemony bij het versieren van hun carillons. Christina I van Zweden was een groot liefhebber van het werk van Quellinus. Zij schonk hem haar portret.
Zijn vader, de beeldhouwer Erasmus Quellinus I (1584-1640), is zijn eerste leermeester. Artus is de broer van de schilder Erasmus Quellinus II (1607-1678) en de graveur Hubertus Quellinus (1619-1687). Artus I is de leermeester van zijn neef Artus Quellinus II. In 1640 trouwt Artus Quellinus met Margriet Verdussen en in datzelfde neemt hij het atelier van zijn vader over. Het atelier in Antwerpen wordt tijdens zijn verblijf in Amsterdam geleid door zijn zwager Pieter Verbruggen I (1615-1686). Bij zijn werkzaamheden aan het stadhuis wordt hij bijgestaan door zijn broer Erasmus Quellinus II en zijn neef Artus Quellinus II. Quellinus wordt beschouwd als de grootste barokke beeldhouwer in de Zuidelijke Nederlanden. In 1661 maakt een marmeren portretbuste voor Andries de Graeff (1611-1678), burgemeester van Amsterdam. (Rijksmuseum, Amsterdam) Dit kunstwerk wordt als een van de belangrijkste gebeeldhouwde portretten uit de barok in de Nederlanden beschouwd. Joost van den Vondel (1587-1679) noemt de kunstenaar 'Phidias-Quellyn', naar de legendarische oud-Griekse beeldhouwer uit de 5e eeuw voor Christus.
Referenties: Kattenburgerplein 1

                                       

Rädecker, Johannes Anton (John) (1885-1956) was beeldhouwer, schilder en tekenaar. Rädecker is vooral bekend om zijn bijdrage aan het Nationaal Monument op de Dam in Amsterdam, waar hij Adriaan Roland Holst bij vroeg als tekstdichter. Door zijn overlijden heeft hij niet alles kunnen afmaken. Dat hebben zijn zonen Han en Jan Willem Rädecker gedaan. Hij overleed op de dag dat het beeld ‘Maria en het Kind’ werd geplaatst.
John Rädecker was een zoon van de uit Duitsland afkomstige beeldhouwer Wilhelm Rädecker (1851-1936) en Anna Gosseling (1851-1921). Hij volgde boetseerlessen bij zijn vader aan de avondtekenschool voor handwerklieden, de Eerste Ambachtschool van de Maatschappij voor den Werkenden en bezocht enige tijd de Teekenschool voor Kunstambachten. Hij vervolgde zijn opleiding aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam en daarnaast in de avonduren aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Zijn doorbraak kwam al in 1910, toen hij een aantal luministische schilderijen maakte. Hij verhuisde voor enkele jaren naar Parijs (1911-1914). Hij trouwde in 1913 met Anni de Roos en hertrouwde na scheiding in 1918 met Jo (Anni) ten Herkel, zus van een van zijn vrienden. Na de Eerste Wereldoorlog werd zijn werk vernieuwend. Zijn beeldhouwwerken kregen mens- en dierfiguren in een stijl die nog onbekend was. Na Parijs ging hij in Bergen wonen waar hij deel uitmaakte van De Nieuwe Kring, een groep beeldende kunstenaars en letterkundigen met een sterk gemeenschapsideaal dat gekant was tegen de oprukkende techniek. In 1926 werd kunstenaarsvereniging 'De Brug' opgericht, waarvan in het begin Rädecker, Charley Toorop, Dick Ket en Johan Polet lid waren. In de jaren 1920 en ‘30 werd Rädecker gezien als de belangrijkste Nederlandse beeldhouwer. Hij wordt gerekend tot de Amsterdamse School. Zijn stijl is verwant aan de Bergense School.
Referenties: Dam

                                       

Ravensteijn, van, N.J. (1872-1942), beeldhouwer, woonde en werkte in Delft en Den Haag.
Referenties: Linnaeusstraat 2; Mauritskade 62-63-64;

                                       

Remiëns, Adrianus (Janus) (1890-1972) Van Remiëns zijn schilderijen, tekeningen en beeldhouwwerken bekend. Hij kreeg zijn opleiding aan de Tekenschool voor Kunstambachten te Amsterdam en werd beïnvloed door zijn docent Joseph Mendes da Costa. Hij werkte voornamelijk vanuit Amsterdam, Schoorl, Blaricum, Laren (Noord-Holland) en opnieuw Amsterdam. De werken van Adrianus Remiëns waren in de jaren 20 van de 20e eeuw populair in Amsterdam. Hij heeft diverse gevelornamenten geleverd zoals de twee arenden in de Veeteeltstraat en een ander gevelornament in de vorm van een arend aan de Stadionweg, Hygeastraat. Ook zijn zijn werken terug te vinden op en nabij de Lau Mazirelbrug te Amsterdam en werd hij ingeschakeld voor het versieren van viaducten ten behoeve van de Ringspoorlijn, die in de jaren 30 zou worden aangelegd, maar die uiteindelijk pas in de jaren 80 voltooid werd. De beelden bestemd voor de viaducten zijn daarom geplaatst in de Nieuwe Hoogstraat.
Referenties: Nieuwe Uilenburgerstraat 2

                                       

Repke, Heinrich (1877-1962) was een Duitse kunstschilder en representant van de Wiedenbrücker Schule. Hij volgde tot 1895 een cursus decoratie schilderen bij het atelier van Georg Goldkuhle in Wiedenbrück. Aansluitend deed hij een cursus portret schilderen. In 1899 begon hij een studie aan de Kunstakademie Düsseldorf. Al in 1900 kwam hij terug naar Wiedenbrück om daar de werken die de inmiddels overleden Georg Goldkuhle begonnen was af te maken. In 1907 begon hij een eigen atelier voor religieuze schilderingen.aan de Hauptstrasse 24 in Wiedenbrück, nu nog bekend als kunstenaarshuis Repke. In de tijd van Nazi-Duitsland waren tussen 1938 en 1943 vier van zijn werken te zien op de Grossen Deutschen Kunstausstellung. Het waren stillevens en schilderingen van het boerenleven. Het schilderij ‘Der weiße Truthahn’ werd in 1938 gekocht door Adolf Hitler voor 750 RM. In 1951 schilderde hij naar aanwijzingen van de Nederlandse zieneres Ida Peerdeman het schilderij ‘Vrouwe van alle volkeren’. Het kunstenaarshuis Repke ligt bij de toegang naar het centrum van Wiedenbrück en direct bij het station. Zijn op het noorden gelegen atelier is nog altijd aanwezig. Een kleinzoon heeft het huis tot trefpunt en atelier voor eigentijdse creatievelingen ingericht.
Referenties: Diepenbrockstraat 3; Rijnstraat 93

                                       

Retera, Wilhelmus Marinus (Willem) (1858-1930), beeldhouwer en architect, was een zoon van Petrus Retera, boekdrukker, en Antonia den Dekker. Retera is in 1883 getrouwd met Johanna Philippina Petronella Walther en is de vader van Willem Marinus Retera (1890-1955). Hij maakte vooral monumentaal beeldhouwwerk voor diverse gebouwen, waaronder het Vredespaleis, de Ridderzaal, het Tropeninstituut en het Utrechtse Piëtas-gebouw. Hij behoorde tot de school van Cuypers. Wim woonde en werkte in Den Haag, Amsterdam en Wassenaar en was vanaf 1903 leraar aan de Kunstnijverheidsschool Quellinus in Amsterdam. Hij had de gewoonte om in de klas aan zijn eigen opdrachten te werken. Hij gaf les tot 1923, leerlingen van hem waren onder anderen Han Wezelaar en Nicolaas van der Kreek.
Wim Retera was hoofdbeeldhouwer van het Vredespaleis, ontwierp Pax, godin van de vrede, een decoratief standbeeld van een gekroonde vrouw met een zwaard in de schede (symbool van vrede). Deze godin van de vrede werd gemaakt van grès, een materiaal dat door de beroemde Delftse fabriek ‘De Porceleyne Fles’ werd geleverd.
Referenties: Linnaeusstraat 2; Mauritskade 62-63-64

                                       

Reyers, Wilhelmus Lodovicus Twintigste eeuwse beeldend kunstenaar wonende in Amsterdam en Bergen. (2023)
Referenties: Prins Hendrikkade 94-95

                                       

Reus, de, Paulus Hendrikus (Paul) (1963). Hij werd tot beeldend kunstenaar opgeleid aan de academie Minerva te Groningen en aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Beelden van De Reus zijn te vinden in de publieke ruimte van diverse plaatsen in Nederland. Zijn werk werd geëxposeerd in België, Duitsland, Engeland, Nederland, Oostenrijk en Zwitserland. In 1998 werd zijn werk tentoongesteld in het Museum voor moderne kunst in Arnhem en in 2012 in het Stedelijk Museum Kampen. Zijn werk is onder andere in de collectie van Museum de Fundatie in Zwolle. (2021)
Referenties: Theo van Goghpark

                                       

Richters, Fana (AiRich), is een beeldend kunstenaar uit Amsterdam, opgegroeid in de Amsterdamse Poort. Nadat ze in 2013 haar studie Audiovisueel Ontwerp & Animatie had afgerond, ontdekte ze de schoonheid van fotografie en beeldende kunst en besloot ze haar eigen beeldtaal te ontwikkelen. Haar werk bestaat voornamelijk uit afrofuturistische portretseries die een kleurrijke en bekrachtigende wereld en toekomst vieren vol extravagante Zwarte mensen. In de portretten, waarin AiRich ook zelf als model fungeert, benadrukt ze het belang van het herontdekken en herdefiniëren van de Zwarte identiteit. Haar portretwerk was veelvuldig te zien in diverse musea, zoals Het Nederlands Fotomuseum, Centraal Museum en Amsterdam Museum en ook internationale erkenning kreeg ze met haar deelname aan Dakart Biënnale 2022 in Senegal. (2024)
Referenties: Brasapark

                                       

Richters, Jamahl komt uit een kunstenaarsfamilie. Hij beheerst de ambachten van meubelmaken en ontwerpen. Op innovatieve wijze komen zijn verleden, zijn community en de dagelijkse realiteit samen in zijn werk. Zo is de gemeenschap altijd wel ergens in zijn werk verborgen. Jamahl Richters groeide op in de Amsterdamse Poort en weet hoe het is om er rond te hangen en te spelen. De Amsterdamse Poort is het hart van Zuidoost en staat bekend om een diverse samenleving. Met kennis van de uitdagingen en de dynamiek van de locatie, ontwierp Jamahl een mobiel speelkunstwerk, als symbool voor de nieuwe Poort. Een tijdelijke attractie, tijdens de opknapbeurt van het winkelcentrum, waar je kunt netwerken, samenkomen en plezier maken. (2024)
Referenties: Brasapark

                                       

Roland Holst, Adrianus (Adriaan / Jany) Adrianus (Adriaan / Jany) Roland Holst (1888-1976) was een Nederlands dichter. Zijn vader was een broer van de beeldend kunstenaar Richard Roland Holst die gehuwd was met Henriette Roland Holst-van der Schalk, dichteres, schrijfster en socialiste. Adriaan groeide op in het Gooi. Hij bezocht in Hilversum de Gemeentelijke HBS (deze school is nu naar hem vernoemd) en studeerde van 1908-1911 Keltische Letteren aan de Universiteit van Oxford. Al op twintigjarige leeftijd wist hij gedichten te plaatsen in het literaire tijdschrift De XXste Eeuw. In 1911 verscheen zijn debuut in boekvorm, de bundel ‘Verzen’. In zijn volgende bundels ‘De belijdenis van de stilte’ en ‘Voorbij de wegen’ is zijn eigen stem al tot volle wasdom gekomen. De gedragen verzen getuigen van een romantisch verlangen, van mythologie en van verheven eenzaamheid.
In 1918 ging Adriaan in Bergen wonen, waar zijn woonhuis thans bij toerbeurt wordt bewoond door verschillende schrijvers en dichters. Hij had verschillende literaire vrienden, zoals Menno ter Braak, J.C.Bloem, E.du Perron, J.Slauerhoff, Herman Gorter, M.Vasalis en Victor van Vriesland. Uit het archief met nominaties voor de Nobelprijs voor de Literatuur bij de Zweedse Academie blijkt dat Holst in 1955 en 1961 genomineerd is geweest voor de Nobelprijs.
Referenties: Dam

                                       

Roore, de, Jacques Ignatius (1686-1747) was een Vlaamse schilder, kopiist, kunsthandelaar en kunstverzamelaar. De Roore is in 1686 in Antwerpen geboren als zoon van Erik de Roore, een handelaar in schilderijen en antiek, en Anna Maria van der Haegen, dochter van een schilder. Hij begon zijn opleiding als schilder bij Jan Sebastiaen Loybos in 1699 en is door zijn oom, Karel van der Haegen, als goudsmid opgeleid. Hij was van 1701 tot 1703 bij de Brusselse tapijtontwerper Lodewijk van Schoor, die zich in 1696 in Antwerpen had gevestigd, in de leer.
Hij werkte aanvankelijk als kopiist van de werken van toonaangevende grote Vlaamse meesters zoals Rubens, Van Dyck en David Teniers. Zijn eerste werk was een religieuze werk dat hij in 1709 voor de St. James Kerk in Antwerpen schilderde. Hij had het moeilijk om regelmatig werk te krijgen en wilde voor verdere studie in 1710 naar Italië vertrekken. Dit werd door zijn voogd verhinderd. Hij trouwde op 14 februari 1712 met Joanna Catharina van der Cammen.
De Roore heeft rond 1715 schilderijen en decoraties voor het stadhuis van Antwerpen gemaakt. Dit werk leverde hem een goede reputatie op en opdrachten in de Noordelijke Nederlanden, waar hij in 1720 in Amsterdam gewerkt heeft. Hij keerde korte tijd terug naar Antwerpen en heeft daarna meer opdrachten in Amsterdam aangenomen. Na de dood van zijn vrouw in Antwerpen op 15 maart 1722 verkocht de Roore al zijn eigendom in Antwerpen en vestigde zich in Amsterdam. Vervolgens verhuisde hij naar Rotterdam en uiteindelijk naar Den Haag waar hij lid werd van het Lucas gilde.
De Roore restaureerde en maakte toevoegingen aan schilderijen van oude meesters. Het is bekend dat hij bij minstens vijf werken van Melchior de Hondecoeter toevoegingen heeft aangebracht.
In 1740 ontving hij een grote opdracht om alle wanden van een kamer in het huis van Gerard Aarnout Hasselaer op de Keizersgracht te versieren. Voor deze opdracht produceerde de Roore een serie schilderijen op basis van het verhaal van Pandora. Helaas is al het decoratieve werk van de Roore, dat hij in Nederland heeft geproduceerd, verdwenen.
Bij zijn overlijden op 17 juli 1747 in Den Haag liet hij een aanzienlijke kunstcollectie na die later is geveild. Schilderijen van de Roore bevinden zich in de collecties van het Louvre in Parijs, het Rijksmuseum in Amsterdam en het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen.
Referenties: Keizersgracht 452

                                       

Royer, Louis (1793-1868) was een van oorsprong Vlaams beeldhouwer. Op 17-jarige leeftijd ging hij in de leer bij de beeldhouwer Jan Frans van Geel. Hij deed praktijkervaring op in verschillende ateliers van Vlaamse beeldhouwers, werd opgeleid in de late Vlaamse barok maar kwam onder invloed van het neoclassicisme. Vervolgens zette hij zijn studie voort in Parijs. Rond 1820 week hij uit naar Amsterdam. Hij won in 1823 met zijn beeld van een Griekse herder als eerste de Nederlandse Prijs van Rome voor beeldhouwkunst, en mocht zijn kunstenaarschap vier jaar lang in Rome verdiepen en ontwikkelen. In Rome kreeg hij te maken met de grootste classicistische beeldhouwers. Royer werkte met Bertel Thorvaldsen en op het atelier van Antonio Canova, die toen al was overleden maar van wie de werkplaats met leerlingen nog functioneerde. In 1827 keerde Royer terug naar het noorden en vestigde zich in Den Haag, waarnaar het kunstzinnig leven zich vanuit Amsterdam in het kielzog van de koninklijke familie verplaatst had. Hij werd al snel aangesteld als hofbeeldhouwer en portretteerde de hele koninklijke familie in bustes van marmer. Kort daarop werd hij tevens benoemd tot directeur van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Na zijn verhuizing in 1837 naar Amsterdam, trad er een verandering op in Royers werk: hij legde zich toe op beeldhouwwerken van beroemdheden uit de Nederlandse geschiedenis.
Royer was in zijn tijd de belangrijkste Nederlandse beeldhouwer. Hij stond bekend als de ‘Canova van Nederland’, later sprak men van hem als ‘de beeldhouwer’. Hij had eigenlijk geen concurrentie. Als gevolg van een oplevend historisch-nationalistisch besef kregen vele nationale helden op staatkundig, krijgskundig of kunstzinnig gebied rond het midden van de negentiende eeuw een eigen standbeeld, die vrijwel allemaal door Royer werden ontworpen. De beelden werden opgericht op initiatief van nationale of plaatselijke comités die hiervoor geld inzamelden en de onthullingen ervan liepen uit op nationale manifestaties, vaak in aanwezigheid van Koninklijke hoogheden, die enkele dagen duurden en ter gelegenheid waarvan boekwerken, gedenkpenningen en uitgebreide artikelen en bijlagen in kranten en tijdschriften verschenen.
Royer was in 1839 een van de oprichters van de Amsterdamse kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae. Louis Royer wordt wel gezien als voorbeeld voor Jan Bronner, grondlegger van de 'Groep van de figuratieve abstractie', bij afkorting 'De Groep' genaamd, waardoor hij van grote invloed is geweest op de latere stroming van 'de figuratieve abstractie'. (2022)
Referenties: Dam

                                       

Rückriem, Ulrich (1938-) is een Duitse beeldhouwer, die op grond van zijn werkwijze tot de minimalistische stroming wordt gerekend. Na een opleiding tot steenhouwer in Düren van 1957 tot 1959, werkte hij aan de Dombauhütte in Keulen (restauratie van de Dom van Keulen). Daarna begon hij een beeldhouwstudie aan de Kölner Werkschulen bij Ludwig Gies. Tegelijkertijd vestigde hij zich als vrij kunstenaar. In de periode van 1966/1967 maakte hij houtsculpturen uit balken, vanaf 1968 creëerde hij zijn eerste stenen beelden. Vanaf dit punt in zijn carrière toonde hij zijn tot op heden karakteristieke manier van werken. Rückriem snijdt en splijt een groot blok steen in sterk gereduceerde vormen: rechthoeken en vierkanten. Daarna voegt hij de verschillende delen weer samen tot de oorspronkelijke steen, maar met een verandering: breukranden en boorgaten getuigen van de veranderingen die zijn opgetreden. Hij wordt daarom vaak zowel met minimalisme als met conceptuele kunst geassocieerd. Vanaf 1969 werkte Rückriem in een gemeenschappelijk atelier met Blinky Palermo in Mönchengladbach. Ook leefde en werkte hij van 1963 tot 1971 in Clonegal (Ierland), in Slot Nörvenich in Nörvenich en in Normandië. Hij was achtereenvolgens hoogleraar aan de Hochschule für Bildende Künste Hamburg (1974), de Kunstakademie Düsseldorf (1984) en de Städelschule, Frankfurt am Main (1988).
Ulrich Rückriems werk is in veel collecties en musea vertegenwoordigd. Zijn sculptuur Granit Rosa Porriño bevindt zich op de Alten Marktplatz in Lörrach als onderdeel van de beeldenroute de Lörracher Skulpturenweg. Andere sculpturen van Rückriem staan voor het Goethe-Instituut in München, in de beeldenparken van het Neues Museum Nürnberg in Neurenberg, de Neue Nationalgalerie in Berlijn, als gedenktekens voor de slachtoffers van de Holocaust op 10 plaatsen in de gemeente Düren, in het Skulpturenpark Köln in Keulen, het Kröller-Müller Museum in Otterlo en op Landgoed Baasdam in Tubbergen. Zijn laatste werk, de Ursprung, is in 2014 op dit landgoed geplaatst. In het Amsterdamse Bos staat sinds 1999 Scheibe. In 1994 werd in Rommerskirchen-Sinsteden de Beeldenexpo Ulrich Rückriem geopend. In twee expohallen, alsmede op het buitenterrein bevinden zich op 2000m2 ongeveer 100 beelden. (2023)
Referenties: Grasweg 96-348

                                       

Ruwe, de, Frank (1977) alias Street Art Frankey, studeerde Industrieel Ontwerp aan de Technische Universiteit Delft. In het dagelijks leven is hij directeur van en werkzaam bij ontwerpcollectief Natwerk. Naast zijn studie Industrieel ontwerp bleef hij kleine kunst leveren, beginnend vanuit de graffiti. In tegenstelling tot zijn dagelijks werk als reclameontwerper, waarbij steeds overlegd moet worden, lijkt zijn straatkunst voornamelijk op het moment gemaakt te zijn. Daarbij neemt hij het risico dat zijn ‘beeld’ net zo snel verwijderd wordt als dat het geplaatst is. Op zijn website haalt hij Picasso aan die ooit beweerde: ‘Elk kind is een kunstenaar. Het probleem is hoe we kunstenaar kunnen blijven als we eenmaal groot zijn.’ Voor Frankey bestaat dit probleem simpelweg niet. Geïnspireerd door zowel jeugdherinneringen als een jeugdige fascinatie voor het hedendaagse leven en de cultuur, neemt zijn werk vele vormen aan, maar is altijd herkenbaar door zijn speelse creativiteit en lichte ondeugende aanraking. Zijn bravoure op het gebied van straatkunst en culturele gevoeligheid vormen de basis voor zijn openbare en particuliere opdrachten en worden het meest gewaardeerd door een publiek dat dol is op echt onderscheidende kunst met een gezonde dosis luchthartigheid. Franks werk is door heel Nederland tentoongesteld, waaronder het Stedelijk Museum Amsterdam, en in verschillende tentoonstellingen in de Verenigde Staten, Italië en Duitsland. (2023)
Referenties: Brasapark; Entrepotdok

                                       

Santen, van, Joost (1929-) is een Nederlands beeldend kunstenaar. Van Santen creëert lichtsculpturen, glasramen, ruimtelijke constructies, lichtexperimenten en lichtinstallaties in composities van minimal art of constructivisme. Hij werkt met olieverf, transparante materialen, roestvrij staal, licht, koper en gekleurd glas. Zijn installaties draaien rond licht en lichtinval. Van Santen volgde opleidingen aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs en de Rijksakademie van beeldende kunsten. Samen met Frank Nix en Guido Eckhardt ontwierp hij het monument Vrouwen van Ravensbrück dat in 1975 werd onthuld op het Museumplein.
Referenties: Bijlmerplein 888

                                       

Schippers, K. is het pseudoniem van Gerard Stigter (1936-2021). Schippers was een Nederlands dichter en prozaschrijver, die in 1996 de P.C.Hooft-prijs ontving. Hij was in 1961 getrouwd met Erica Hoornik, dochter van de dichter Ed.Hoornik. Zij kregen twee dochters. Zijn dochter Bianca Stigter, gehuwd met filmregisseur en filmproducent Steve McQueen, is historica, schrijfster en kunstcritica.
Gerard Stigter leerde op de hbs door zijn docent Rob Nieuwenhuys de bondige en trefzekere stijl kennen van auteurs als Nescio, Willem Elsschot, A.Alberts en Simon Carmiggelt. Hij richtte in 1958 met Gerard Bron (G.Brands) en Henk Marsman (J.Bernlef) het literair tijdschrift Barbarber op, dat bestaan heeft tot 1972. Zij zetten zich af tegen het in hun ogen gekunstelde taalgebruik en de gezochte metaforen van de Vijftigers. Als een literaire variant van neorealisme werden in Barbarber alledaagse, terloopse taaluitingen verbijzonderd, waardoor ze een poëtische werking kregen. De vierde oprichter Frits Jacobsen vertrok na het eerste nummer, waarna de drie overblijvers hun namen veranderden om de indruk te wekken dat een nieuwe redactie was aangetreden. Het pseudoniem K.Schippers ontleende Stigter aan een brief waarin een boekhandelaar zijn achternaam verhaspeld had. Naast zijn literaire werk was hij kunstcriticus. Tevens was hij mede-oprichter en redacteur van het cultureel tijdschrift Hollands Diep, dat maar kort bestaan heeft (1975-1977). Hij leverde regelmatig bijdragen aan tijdschriften en kranten, zoals de Haagse Post en het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad. Verder schreef hij reclameteksten. (2024)
Referenties: Tweede Marnixplantsoen

                                       

Schole, Harald heeft van 1972 tot 1977 de richting Sculptuur gevolgd aan de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam. De kunstenaar, die onder andere sculpturen, tekeningen en foto’s heeft gemaakt, woont en werkt in Amsterdam.
De sculpturen van Schole kenmerken zich door het gebruik van organische vormelementen. Deze componenten kunnen geassocieerd worden met natuurlijk gegroeide vormen, zoals fruit, schelpen en hoornen. Voor het vormen van de sculpturen wordt cement, marmer, hout of aluminium gebruikt. Kenmerkend voor veel van zijn beelden is het historisch besef dat naar voren komt. Schole kijkt met verwondering naar het verleden en observeert hoe verbindingen met de toekomst worden gesmeed. Zo is bijvoorbeeld zijn beeld ‘Verloren stad’ in het Westerpark te Amsterdam een terugblik op de vergane architectuur, die wegzakt in het polderlandschap waar water en riet terrein terugwinnen. Een ander belangrijk thema in het werk van Schole, is de behoefte van de mens om middels de natuur de grenzen van het 'mens zijn' te ervaren. Dit reflecteert zich in beelden waar elementen als deur- of raamvormen worden geïntroduceerd. Dit thema staat in de romantische schilderkunst symbool voor de mens die vanuit de bebouwde en onbepaalde ruimte blikt op de ongestructureerde natuur. Als toeschouwer kijk je via de beeldelementen mee zijn 'natuurlijke ruimten' in.
Veel werk van Schole kan vrij toegankelijk, meestal buiten, bewonderd worden. Zo staat er een kunstwerk, op het grenspunt tussen natuur en civilisatie, tussen de bebouwing van Velserbroek en de Biezenlanden. Een ander voorbeeld is het object ‘Stille groei’ op een klein plantsoen in Westwijk te Amstelveen. Dit sculptuur bestaat uit drie brevierende oude monniken met een Aziatisch uiterlijk. Alhoewel er in de wijk veel gebouwd is en er geen organische verbindingen meer zijn, maken de drie monniken een onverstoorbare, tijdloze indruk. Naast beeldend kunstenaar is Schole sinds 1990 ook adviseur beeldende kunst bij het Amsterdams Fonds voor de Kunst.
Referenties: Onderwijzerhof

                                       

Schreuders, Piet (1951) is een Nederlands grafisch ontwerper, uitgever, en radioprogrammamaker. Hij studeerde rechten en Nederlands in Amsterdam maar ging zich uiteindelijk richten op vormgeving. Hij werkte mee aan de vormgeving van onder andere Aloha en Hitweek. Ontwierp cd-hoesjes en boekomslagen. Hij is ontwerper en uitgever en 'Directeur' van de tijdschriften De Poezenkrant (sinds 1974) en Furore. In 1977 zette hij zijn kritische kijk op vormgeving uiteen in zijn boze boek Lay In, Lay Out. De herziene versie ‘...en ander oud zeer’ werd in 1997 bekroond met de H.N.Werkmanprijs. Later werd hij artdirector van de VPRO Gids, waarvoor hij in 2003 de Mercur Award voor beste artdirector kreeg. (2023)
Referenties: Nijlpaardenbrug

                                       

Schröder, Johann Hinrich (Johan) (1866-1935) was een zoon van stukadoor Johann Heinrich Schröder en Maria Catharina Hibbeler. Zijn ouders trokken niet lang na zijn geboorte naar Nederland. Het gezin woonde eerst in Harlingen en vanaf 1868 in Leeuwarden. Schröder werd net als zijn vader stukadoor en volgde daarnaast vanaf 1881 lessen in de stad Groningen aan de Academie Minerva als leerling van Johan Peddemors. Hij vervolgde zijn opleiding bij Ludwig Jünger aan de Kunstnijverheidsschool Quellinus in Amsterdam. In 1888 rondde hij zijn opleiding af. Hij woonde na zijn studie enige tijd in Brussel en vanaf 1890 in Leeuwarden. In 1893 trouwde hij met kleermakersdochter Alida Cornelia Kleingeld. Het paar vestigde zich in 1898 in Amsterdam. Schröder maakte vooral bouwbeeldhouwwerk. Hij was penningmeester van de in 1911 opgerichte Patroonsbond van Nederlandsche Beeldhouwers.
Referenties: Nes 13-15

                                       

Schultsz, Jan Christoffel (1872-1945), beeldhouwer. Schultsz was een zoon van schoenmaker Jan Christoffel Schultsz en Maria Johanna Bekker en een achterkleinzoon van de prentkunstenaar Johan Christoffel Schultsz. Schultsz volgde de avondopleiding bij Carl Geverding aan de Teekenschool voor Kunstambachten en werkte op verschillende ateliers. Hij was enige tijd leerling (1886-1887) en later medewerker (1894-1895) van Johannes Franse. Hij vervolgde zijn opleiding bij Ludwig Jünger aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid (1890-1894). Schultsz trouwde in 1897 met Johanna Polet (1876-1947), zuster van Dirk Polet en tante van Johan Polet, beiden beeldhouwers. Van circa 1900 tot 1909 maakte Schultsz beeldhouwwerk in metaal in dienst van de firma F.W.Braat in Delft en werkte hij mee aan de Drakenfontein in 's-Hertogenbosch. Als zelfstandig beeldhouwer maakte hij onder andere portretten van mensen en dieren en bouwbeeldhouwwerk. In 1909 won hij een prijsvraag voor een monument voor Antoni van Leeuwenhoek in Delft. In 1934 werkte hij met Gerrit van der Veen en Theo Vos aan het Nationaal Monument voor het Reddingswezen in Den Helder. Schultsz was lid van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers en Architectura et Amicitia.
Een selectie van het vele bouwbeeldhouwwerk (als gevelstenen) dat hij maakte in Amsterdam, zoals de gevelstenen en consoles aan het Parkhotel (Stadhouderskade), bronzen reliëfs voor Kromhout, een medallionportret van Jan Ligthart aan de Jan Ligthartschool (Kraaipanstraat), gevelstenen met eekhoorns en papegaaien aan de Haarlemmerweg, het reeliëf van een koggeschip aan de Munttoren en de gevelsteen Fortuna in de Warmoesstraat.
Referenties: Kalverstraat 96

                                       

Schutte, Jan (-1744) beeldhouwer tekenaar stucwerker, werkt veel samen met zijn zwager Frans Blancard.
Referenties: Herengracht 60

                                       

Sjollema, Johan Sybo (Joop) (1900-1990) is geboren in Groningen. Het gezin verhuist in 1907 naar Utrecht. Sjollema geeft aan een gelukkige maar saaie jeugd te hebben gehad. Het verlangen om het kind in hem tot leven te laten komen, blijkt cruciaal voor zijn levensopvatting. Op het gymnasium in Utrecht raakt Joop Sjollema bevriend met Fik Abbing (1901-1955). Na zijn eindexamen wil hij graag net als zijn vriend naar de Rijksakademie gaan om zich artistiek te scholen. Zijn ouders delen deze wens niet en adviseren hem rechten te gaan studeren. Na het afronden van zijn in 1923 besluit alsnog beeldend kunstenaar te worden en schrijft zich in aan de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam bij Hendrik Jan Wolter. Richard Roland Holst die daar monumentale schilderkunst doceert, wordt een belangrijke inspiratiebron. Sjollema’s voorliefde voor dit soort kunst komt voort uit zijn ambitie ‘maatschappelijk gericht en voor ieder verstaanbaar werk te maken’. In 1928 trouwt hij met de Spaanse danseres Maria Petrelli. Zij krijgen twee kinderen: Jan (1928-1982) en Peter (1931). Het huwelijk is in 1934 ontbonden, de kinderen worden door de vader opgevoed.
In de jaren dertig ontwerpt Sjollema veel affiches, postzegels, boekomslagen en ex-librissen. Na de Tweede Wereldoorlog wordt hij een veel gevraagd monumentaal kunstenaar en portrettist. Tijdens de wederopbouw maakte hij omvangrijke monumentale kunstwerken voor grote nieuwbouwprojecten. Sjollema leefde voor zijn werk en was ervaren als illustrator, aquarellist, monumentaal kunstenaar, wandschilder, kunstschilder, glazenier, tekenaar, keramist en boekbandontwerper. Vrijwel tot aan zijn dood bleef hij vrij werk maken.
In 1949 volgt hij Kees Verwey op als voorzitter van de Nederlandse Aquarelistenkring. In de jaren zestig zette hij zich in voor de uit de gratie geraakte klassiek moderne schilder- en beeldhouwkunst. In de humaniste Henriette Polak vond hij in deze strijd een metgezel. Met financiële steun van haar kon Sjollema een stichting oprichten die tot doel had een museum voor deze Nederlandse kunst op te richten. Dit resulteerde in 1975 tot de opening van Museum Henriette Polak in Zutphen. In zijn testament gaf hij het museum de eerste keus uit zijn nalatenschap. Dit museum bezit dan ook een aanzienlijk aantal schilderijen van Sjollema.
Referenties: Gerrit van der Veenstraat 99

                                       

Slits, Ton (1955 Valkenburg aan de Geul) is kunstenaar en schilder en woont en werkt in Cadier en Keer (Limburg). Ton volgde van 1972 tot 1977 een opleiding tot tekenleraar aan de Academie te Tilburg. Van 1977 tot 1979 volgde hij een opleiding aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Sedert 1986 is hij als stafdocent verbonden aan de Academie Beeldende Kunsten te Maastricht.
Ton Slits daagt met hedendaagse beeldentaal, afkomstig van computerspelletjes en pictogrammen, de toeschouwer uit tot zorgvuldig kijken. Hij streeft in zijn werken naar houvast, maar ook naar dwaalsporen. Zijn afgebeelde symbolen kunnen voor een ieder iets anders betekenen. De beeldtaal grijpt deels terug op oude symbolen als de zandloper en de schedel maar ook op Christelijke iconografie als kelken en kruizen. De basis voor met name het tweedimensionale werk is veelal een structuur van lijnen die doet denken aan de schematische lijnen van een metroplattegrond of de structuren op een computerchip. De kunstenaar bedient zich van een grijzig kleurpalet, de enige uitzondering hierop zijn de kleuren geel en oranje, die voor hem warmte en licht symboliseren.
Referenties: Kikkenstein

                                       

Smout, Cornelis Aloysius (Kees) (1876-1961) was een Nederlands beeldhouwer. Smout studeerde aan de Rijksnormaalschool (1895-1899), onder leiding van Willem Molkenboer en Jan Derk Huibers, en vervolgens aan de Rijksacademie in Amsterdam als leerling van onder anderen Bart van Hove en Ferdinand Leenhoff. Hij behaalde de MO-akte boetseren bij Ludwig Jünger. In 1901 won Smout de tweede prijs bij de Prix de Rome in de categorie beeldhouwkunst, drie jaar later kreeg hij de eerste prijs. Hierdoor kreeg hij de gelegenheid een studiereis naar Frankrijk en Italië te maken. Terug in Nederland maakte hij onder meer bouwbeeldhouwwerk en christelijk-religieuze beelden. In 1930 won hij een gouden medaille op de Arti-tentoonstelling. Smout gaf les in tekenen (1901-1904) en decoratieschilderen (1909-1914) aan de Teekenschool voor Kunstambachten in Amsterdam, boetseerlessen aan de Burgeravondschool in Utrecht (1904-1905) en les in boetseren van de menselijke figuur aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (1914-1917) in Den Haag. Hij was lid van Arti et Amicitiae en de Kunstenaarsvereniging Sint Lucas.
Referenties: Dam 20

                                       

Snoep, Tobias (1957) leerde het beeldhouwen bij het Restauratieatelier Uilenburg van Hans ’t Mannetje (1944-2016). In 1986 ging hij met collega Wim Vermeer voor zichzelf beginnen in Tobias & Vermeer. Wim overleed in de jaren ’90, waarna Tobias alleen de zaak voortzette. (2023)
Referenties: Hoogte Kadijk 12

                                       

Spaander, Melgert (1949-) restaureert uurwerken en speeldozen. De documentatie die hij hierover bijhoudt heeft hij ondergebracht in Stichting Provenance om het toegankelijk te maken voor anderen en zo al het mechanisch erfgoed verantwoord over te dragen aan de volgende generaties. Melgert volgde de uurwerkmakersopleiding in Schoonhoven. Zijn keus was om geen juwelier te worden maar zich te specialiseren in antieke klokken. Op zijn 23ste vestigde Spaander zijn eigen werkplaats in het Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum in Utrecht om zich verder te bekwamen in het restaureren van historische klokken. Later is hij verhuisd naar Zutphen. (2023)
Referenties: Herengracht 476

                                       

Speto is één van de vroegste pioniers in de graffitikunst in São Paulo. Geboren in 1971 in de voorstad Santana, maakte hij op jonge leeftijd kennis met graffiti en begon hij halverwege de jaren tachtig in de openbare ruimte te schilderen. In de loop van de tijd ontwikkelde hij zijn eigen, unieke stijl, gekenmerkt door traditionele folkloristische Braziliaanse kunst. Speto's werk kan worden herkend aan eenvoudige figuren in zwart en wit met een paar basiskleuren. Tijdens zijn lange carrière als kunstenaar heeft Speto deelgenomen aan vele tentoonstellingen en kunstbeurzen, onder andere aan R.U.A. 2009 in Rotterdam. Zijn werk wordt wereldwijd in vele publicaties genoemd.
Referenties: Hofgeest

                                       

Starreveld, Pieter (1911-1989). Starreveld studeerde aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam en vervolgde zijn opleiding aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam (1929-1932), waar hij een leerling was van Jan Bronner. Ook volgde hij lessen bij de invloedrijke beeldhouwer Gijs Jacobs van den Hof in Arnhem van wie hij bronsgieten volgens de ‘à cire perdue’ methode leerde. Naast zijn beeldhouwwerk was Starreveld actief als medailleur, graficus, kunstschilder, tekenaar, reclameontwerper, emailleur en glaskunstenaar. In figuratieve stijl verbeeldde Starreveld hoofdzakelijk portretten, vrouwen en dierfiguren. Ook de Griekse mythologie was voor hem een bron van inspiratie. Hij was lid van Nederlandse Kring van Beeldhouwers.
In de oorlog werkte hij mee aan illegale verzetsuitgaven van Albert Helman. Na de oorlog maakte hij diverse herdenkingsmonumenten. In de jaren vijftig verhuisde hij van Amsterdam naar Amersfoort en had hij zijn atelier in de voormalige Oranjerie van Park Randenbroek, een buitenplaats die ooit door Jacob van Campen werd bewoond.
Referenties: Gerrit van der Veenstraat 99; Java-eiland

                                       

Stauthamer, Constantinus (Cephas) (1899-1983) was beeldhouwer. Stauthamer werd opgeleid aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam waar hij onder meer les kreeg van prof.Richard Roland Holst en Jan Bronner en was naast beeldhouwer ook schilder en medailleur. Zijn beeldhouwwerk is, verspreid over Nederland, in de openbare ruimte te vinden. Stauthamer was als docent verbonden aan de Academie voor Beeldende Kunsten Arnhem. Met zijn tweede vrouw en ex-leerling, de beeldend kunstenares Josje Smit (1926-2003), bewoonde hij het monumentale pand De Gecroonde Raep aan de Oudezijds Voorburgwal 57, waar zij de voormalige tabakszolders in gebruik hadden als atelier. Kunstenaars, waaronder de Israëlische beeldhouwer Nehemia Azaz, woonden en werkten samen met Stauthamer in hetzelfde gebouw.
Tijdens de wederopbouwperiode was bij grote en publieke bouwopdrachten waarbij kunst werd toegepast sprake van een innige samenwerking tussen architecten en kunstenaars. Van Oerle en Schrama gaven in de jaren 1950 en ’60 vaker opdrachten aan Smit en Stauthamer.
Referenties: Zaaiersweg 180-182

                                       

Strobos, Evert (1943) schilder en beeldhouwer. Strobos ontving zijn opleiding aan de Academie voor Kunst en Industrie in Enschede en de Staatliche Kunstakademie van Düsseldorf. Hij voert zijn werken vaak uit in serie. Zijn meest gebruikte materiaal is cortenstaal. Zijn 'Project in Cor-Ten steel' uit 1971 bestaat uit 24 gelijkvormige en 8 meter lange elementen van cortenstaal, die aan de bovenzijde vlak en aan de onderzijde dubbelgevouwen zijn. Dit kunstproject werd voor het eerste getoond in het Stedelijk Museum (Amsterdam) gevolgd door Groningen, Enschede en Dordrecht. Het project werd in 1973 opnieuw opgebouwd en vond een definitieve plaats in het beeldenpark van het Kröller-Müller Museum in Otterlo en kreeg een nieuwe naam: palissade. Deze palissade werd in 1991 door een duurzamer versie vervangen van 4 cm dikke staaldelen.
Referenties: Nelson Mandelapark

                                       

Struycken, Peter (1939) is beeldend kunstenaar en kleurdeskundige. Struycken ging naar het Haagsche Lyceum en studeerde van 1957 tot 1962 aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. In 1964 werd hij docent aan de Hogeschool voor de kunsten Arnhem. In 1969 gebruikte hij voor het eerst een computer om een kunstwerk te maken. Sinds die tijd vormt de computer een essentieel onderdeel van zijn onderzoek naar het in beeld brengen van structuren. Zijn werk moet op een logische manier tot stand komen, ondubbelzinnig en controleerbaar zijn om inconsequenties te vermijden. Met behulp van de computer kan Struycken aan zijn kunstwerken een onderliggende structuur geven. Vanuit die structuur ontstaat dan een veelheid aan vormen, kleuren en processen die in al hun verscheidenheid toch diezelfde onderliggende structuur gemeen hebben. Zo heeft hij voor verschillende gebouwen computergestuurde verlichting ontworpen, onder meer voor het plafond van het Muziektheater en in 1993 was hij de ontwerper van het beschilderde hekwerk rondom het gebouw van De Nederlandsche Bank.
Projecten: Recht Boomssloot 41

                                       

Studio Proof Studio Proof, gevestigd in Londen, is in 2002 ontstaan uit Proof Consultancy. Studio Proof meldt over zichzelf: We doen niet de ‘norm’, gemiddeld, OK, gewoon, aardig of gewoon goed…. We krijgen een kick van verbazingwekkend en uitzonderlijk. We combineren verbluffend design met aandachtig luisteren en passen een rijke en gevarieerde ervaring toe. Onze studio biedt een originele esthetiek zonder gimmicks of 'huis'-stijl; werk dat laat zien hoe design de manier waarop we reizen, werken en leven kan stimuleren. Interieurontwerper David Morris en architect Chris Holmes zijn de drijvende krachten die verzadigde trends omzeilen en hun best doen autonome ontwerpen te produceren die alle verwachtingen overtreffen. (2021)
Referenties: Dam 9

                                       

Stursa (Štursa), Jan (1880-1925) was een Tsjechische beeldhouwer, één van de grondleggers van de modern Tsechische beeldhouwwerken. Štursa studeerde metselwerk en beeldhouwkunst in Hořice en werkte als steenhouwer. Later studeerde hij aan de Kunstacademie in Praag bij professor Josef Myslbek, een bekende beeldhouwer. Als resultaat van zeer strenge kritiek van Myslbek vernietigde Štursa de meeste van zijn vroege werken. Štursa werd niet beïnvloed door de Tsjechische Nationale Revival, maar probeerde zijn eigen weg te vinden. Het vrouwelijk lichaam was zijn veelvuldige motief, bijvoorbeeld in Before Taking Bath (1906), en The Melancholy Girl (1906). Een monumentaal stel figuren van zijn hand siert de pylonen van de Hlávka-brug in Praag. Naast steen en brons gebruikte hij ook gips en was. Later werd hij beïnvloed door het kubisme. Portretschilderen was een belangrijk onderdeel van zijn werken. In de periode 1922–1924 was Štursa rector van de Academie voor Kunsten (AVU). Štursa leed aan de gevolgen van syfilis en in 1925, geconfronteerd met toenemende pijn, pleegde hij twee weken voor zijn 45e verjaardag zelfmoord in zijn atelier. (2020)
Referenties: Valeriusplein

                                       

Swarte, Joost (1947) is een Nederlands striptekenaar en grafisch ontwerper. Joost Swarte studeerde voor industrieel ontwerper in Eindhoven en begon met het tekenen van strips en grafiek aan het einde van de jaren zestig. In 1971 begon hij zijn eigen striptijdschrift Modern Papier en leverde geregeld bijdragen aan bladen als Aloha en Tante Leny presenteert! Figuren en series van Swarte zijn: Katoen en Pinbal, Jopo de Pojo, Anton Makassar, Dr Ben Cine en Niet Zo, Maar Zo. Maar Swarte is het meest bekend geworden door zijn talloze tekeningen, postzegels, posters, ansichtkaarten, lp- en cd-hoesjes en door zijn ontwerpen voor omslagen van bladen (zoals voor het Nederlandse weekblad Vrij Nederland, het Belgische weekblad Humo en het Italiaanse architectuurtijdschrift Abitare). Internationale erkenning kreeg hij zo rond 1980 toen hij voor het eerst meedeed aan de internationale striptentoonstelling 'Salon International de la Bande Dessinée' in Angoulême (Frankrijk). ('la Bande Dessinée' was in de tweede helft van de jaren negentig ook de naam van Fay Lovsky's muzikale begeleiding). Midden jaren tachtig richtte hij samen met Hansje Joustra uitgeverij Oog & Blik op. Deze uitgeverij richtte zich hoofdzakelijk op het uitgeven van auteurstrips en prentenboeken van bekende tekenaars. Daarnaast werden ook veel zeefdrukken van Swarte via deze weg in de Benelux verspreid. Behalve strips en grafisch ontwerpen ontwerpt Joost Swarte ook meubilair, glas-in-loodramen, muurschilderingen en andere objecten. Voor Haarlem heeft hij zelfs een theater ontworpen, de Toneelschuur, dat in samenwerking met Mecanoo Architecten werd gebouwd. Om de hoek van de Toneelschuur in Haarlem is het Johan Enschedé Hof te vinden, voor dit hofje maakte Swarte een groot glas-in-loodraam. Joost Swarte ontwierp, in samenwerking met architect Sytze Visser, vier bijzondere huurappartementen in de Willemsstraat. Deze luxe appartementen werden in 2010 opgeleverd. Swarte heeft samen met zijn gezin een maand proef gewoond in een van de appartementen. In 2007 ontwierp hij, zelf een voormalig scout, de Europapostzegel met als onderwerp 100 jaar scouting.
Referenties: Willemsstraat 204-210

                                       

Taratiel, Anna (Terrassa, 1982) is een Spaans Catalaanse kunstenares die haar carrière in de wereld van straatkunst en graffiti begon met de bijnaam Ovni. Zij studeerde grafische vormgeving aan de gemeentelijke school voor kunst van Terrassa en muurschilderingen aan de Llotja de Barcelona. Haar werk bestaat grotendeels uit samenvoegingen van geometrische figuren in contrasterende kleuren. In 2014 woont zij in Amsterdam. Referenties: Heesterveld; Hoptille

                                       

Terpstra, Rein Jelle woont en werkt in Amsterdam. Hij deed zijn opleiding aan de AKI, Academie voor Beeldende Kunsten te Enschede (1982-1987) en de Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam (1988-1991). (2021)
Referenties: Groeneveen

                                       

Tétar van Elven, Angela Maria Seconda (1859-?), dochter van Petrus Theodorus Henricus (Pierre) Tétar van Elven en Anna Maria Angela Felicita Fumao, kunstschilder. (2022)
Referenties: Dam 9

                                       

Tétar van Elven, Johannes Baptist (Jean Baptiste) (1805-1889) werd opgeleid aan de kunstacademies van Antwerpen en Brussel . Hij ontwikkelde zich tot een typisch romantische schilder van vooral stadsgezichten en kerkinterieurs, maar ook van portretten en genrestukken. Naast kunstschilder was hij etser, lithograaf, graveur en tekenaar. In 1834 werd hij benoemd tot directeur van de tekenafdeling van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen in de hoofdstad en in 1936 werd hij er lid van de Koninklijke Academie. Johannes was de broer van Martinus Gerardus, de halfbroer van Paul en vader van Pierre. Hij woonde omstreeks 1850 in de Spinhuissteeg. (2022)
Referenties: Dam 9

                                       

Tétar van Elven, Paul Constantin Dominique (1823-1896) was de jongste zoon van de Amsterdamse laarzenmaker Hendrikus Lambertus (Henri Louis) Tétar van Elven (1781-1855) en zijn vrouw Dorothea Carolina de Hosson (1792-1870). Net zoals zijn oudere halfbroers, architect Martinus Gerardus Tétar van Elven (1803-1882) en kunstschilder Johannes (Jean) Baptist Tétar van Elven (1805-1889), wilde Paul kunstenaar worden. Hij volgt een opleiding aan de Koninklijke Academies in Amsterdam en Den Haag. Na een studie als graveur, kiest Paul later in zijn leven ook nog eens voor de schilderopleiding. Door zijn grote liefde voor kunstgeschiedenis reist hij regelmatig, samen met zijn vrouw Louise Schmit, af naar grote musea in Parijs en Dresden. Hier maakt hij veel kopieën van verschillende beroemde schilderijen. Daar blijft het echter niet bij, want Paul schilderde ook regelmatig portretten van zijn vrienden en familie en nam regelmatig opdrachten aan. Nadat zijn vrouw was overleden, hertrouwt Paul in 1883 met Mechelina van Duuren. Samen verhuizen ze elf jaar later naar Scheveningen, waar ze een groot huis bemachtigen dat de naam ‘Ars longa, vita brevis’ krijgt, oftwel ‘De kunst is lang, het leven kort’. Hier overlijdt Paul in 1896. (2022)
Referenties: Dam

                                       

Tétar van Elven, Petrus Theodorus Henricus (Pierre) (1828-1908), kunstschilder, zoon van Johannes Baptist Tétar van Elven, kunstschilder (1805-1889). Hij is getrouwd met Anna Maria Angela Felicita Fumao (1831-?). Ze hadden vier dochters Felicina Geoanna, (Turijn 1857), Angela Maria Seconda, (Turijn 1859), Kostanza Angela, (Turijn 1863) en Jeanne Octavie, (Parijs 1869). Ze stonden in Amsterdam ingeschreven op het adres Plantage Muidergracht 33. Zij kwamen uit Parijs en vertrokken in 1881 naar Italië. (2022)
Referenties: Dam 9

                                       

Treumann, Otto Heinrich (1919-2001) was een van de toonaangevende Nederlandse grafisch ontwerpers van zijn tijd. Hij werd in Duitsland geboren in een liberaal-joods gezin. Zijn vader was vertegenwoordiger in bouwmaterialen en zijn moeder werkte als fotografe voor verschillende populaire tijdschriften. In 1935, toen de anti-joodse maatregelen en gewelddadigheden in Duitsland steeds heftiger werden, haalde zijn oudere broer hem naar Nederland. Hier volgde Treumann eerst een opleiding tot vormgever aan de Grafische School in Amsterdam en later aan de Nieuwe Kunstschool van Paul Citroen. Hij kreeg les van Hajo Rose en werd sterk beïnvloed door het Bauhaus.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog dook Treumann onder en raakte hij betrokken bij het verzet. Hij vervalste stempels en persoonsbewijzen en leerde zo het drukkersvak kennen. Na de oorlog vestigde hij zich als zelfstandig grafisch ontwerper in Amsterdam. Hij kreeg opdrachten voor advertenties, affiches, boeken en boekomslagen, huisstijlen, postzegels en tijdschriften van onder andere Bruynzeel, de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs, Uitgeverij Contact, EL AL Israel Airlines, de PTT en Rayon Revue.
Treumann wordt gezien als een representant van het modernisme. De Bauhaus-stijl waarmee hij kennis maakte aan de Nieuwe Kunstschool bleef de basis voor zijn latere ontwerpen. Ook oriënteerde hij zich internationaal; het werk van Herbert Matter uit Zwitserland, George Him en Abraham Games in Engeland en Alphonse Mouron Cassandre en Jean Carlu in Frankrijk waren inspiratiebronnen.
Naast zijn ontwerpwerk was Treumann in 1946 ook nauw betrokken bij de oprichting van de vakvereniging Gebonden Kunsten federatie (GKf), en van 1955 tot 1967 was hij voorzitter van de Groep Grafische Ontwerpers bij de GKf. Vanwege zijn grote verdienste voor de vereniging en het vak maakte de Beroepsvereniging Nederlandse Ontwerpers (BNO) hem erelid.
Een belangrijk onderdeel van het werk van Treumann is zijn inzet voor joodse organisaties en voor Israël. Voor zijn inzet kreeg hij ook erkenning. In 1966 ontving hij het erelidmaatschap van de Graphic Designers Association of Israël en in 1987 ontving hij de Yakirprijs van de Bezalel Academy. (2022)
Referenties: Amstel 21-23

                                       

Turck, Anthonie (1667-1725) was een Nederlands beeldhouwer en architect uit Amsterdam. Turck is bekend om veel geveltoppen op de Herengracht, Keizersgracht en van de Prinsengracht 289. Samen met zijn zwager Ignatius van Logteren en Johannes Blommendael domineerden zij de 'Derde bloeiperiode van de beeldhouwkunst (1700-1745)'. De beeldhouwer veroorzaakte in Amsterdam een revolutie op sculpturaal gebied en blies de traditie van gebeeldhouwde geveltoppen nieuw leven in. Turck was niet alleen beeldhouwer, maar ook uitvinder van een aantal 18de-eeuwse Amsterdamse geveltypen. Zo ontwikkelde hij de halsgevel met het doorboorde bloemmotief in de klauwstukken, waarvan er nog zo'n 140 bestaan, onder meer Herengracht 524, Keizersgracht 702-704 en Reguliersgracht 91-93. Tevens stond hij aan de wieg van de lijstgevel met het omhoog gebogen middengedeelte, vaak rijk versierd met beeldhouwwerk. Turcks geveltoppen zijn te herkennen aan twee details: de groevenlijst en de bladconsoles. De oude top van Prins Hendrikkade 38 behoort ook tot dit geveltype en kan aan de hand hiervan gedateerd worden op ca. 1720. De groevenlijst komt erin voor, maar de bladconsoles niet. De top is opnieuw herplaatst op de achtergevel van Warmoesstraat 18 aan het Damrak. De geveltop van Kloveniersburgwal 99 (ca.1723) lijkt de laatste van Turck te zijn. Hij lijkt zich daarna te hebben teruggetrokken op zijn buitenplaats. Hij was in 1719 Heer van Heemstede.
Referenties: Keizersgracht 210; Oudeschans 6; Singel 390

                                       

Uppink, Willem Willem Uppink werd in 1767 geboren in Amsterdam, waar hij zijn leven lang bleef wonen. Hij is er in 1849 overleden.
Zijn leermeester is onbekend, maar mogelijk heeft hij het vak geleerd in een behangselatelier. In de 17e eeuw werd het voor welgestelden mode om de vertrekken van hun (grachten)huizen te decoreren met behangselschilderingen op doek, met mythologische voorstellingen of landschappen in Italiaanse of antieke stijl. Er ontstonden ateliers, 'fabrieken', waar complete kamerbehangsels seriematig door een team van schilders en assistenten werden gemaakt. Vermoedelijk heeft Uppink zelfstandig gewerkt, met wellicht alleen een knecht.
In 1788 werd Uppink lid van het Amsterdamse St.Lucas- of Schildersgilde. In 1800 trouwde Uppink en ging in datzelfde jaar wonen aan de Egelantiersgracht. Voor 1800 woonde hij aan de Nieuwe Leliestraat.
Behalve behangsels maakte hij ook landschappen, tekeningen en enkele portretten. In 1805 nam zijn carrière een verrassende wending toen hij meewerkte aan een van de allereerste panorama's in Nederland, een gezicht op Amsterdam. Mogelijk kwam die opdracht min of meer toevallig, want de oorspronkelijke schilder liet het kort na aanvang van het werk afweten en samen met een collega-schilder maakte Uppink het doek voor de opdrachtgever af. Het panorama was te zien in een ronde tent op het Leidseplein. Een voorstudie van de hand van de oorspronkelijke maker, Andries Vermeulen, bevindt zich in het Stadsarchief. Anders dan het Panorama Mesdag bestaat het gezicht op Amsterdam niet meer en is het dus niet meer voor te stellen hoe Uppink het Amsterdam van toen schilderde.
In Amsterdam bevinden zich in een pand aan één van de grachten drie kamers met in totaal dertig door Uppink geschilderde behangsels, die zich nog op de originele locatie bevinden. Ze werden gemaakt in 1812, 1813 en 1820.
Ook in de Zaanstreek was belangstelling voor Uppinks behangsels. De schilderingen in het Honig Breethuis werden daar in 1830 aangebracht in opdracht van papierfabrikeur en toenmalig huiseigenaar Jacob Breet.
Referenties: Keizersgracht 269

                                       

Veen, van der, Gerrit-Jan (1902-1944) was beeldhouwer en een leider van het Nederlands verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Gerrit was een van de vier kinderen van de slager Gerrit Jan van der Veen en Dorothea Lorenz. Zijn oudere broer Gob van der Veen (1901-1972) werd eveneens beeldend kunstenaar. Van der Veen trouwde in 1931 met Louise Adriana van der Chijs (1909-1997). Uit dit huwelijk werden twee dochters geboren; kunstenares Louise van der Veen (1933) en fotografe Gerda van der Veen (1935-2006), die gehuwd is geweest met de fotograaf en cineast Ed van der Elsken. Uit een buitenechtelijke relatie werd een zoon Gerrit Jan geboren, die de naam Wolffensperger van zijn stiefvader draagt.
Van der Veen studeerde aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam en kreeg les van onder anderen Johannes Hendricus Jurres en Jan Bronner. In 1925 boetseerde Hildo Krop voor zijn zoontje een olifant en bakte het daarna in de potkachel. Hij vond dat zo leuk dat hij, om de techniek beter te kunnen beheersen, een jaar lang lessen ging volgen in de Quelliniusschool in Amsterdam. De techniek ging hij regelmatig toepassen bij opdrachten van de gemeente aan verschillende gebouwen. In 1932 won hij de zilveren medaille in de Prix de Rome en studeerde vervolgens verder in Parijs. Hij was lid van Arti et Amicitiae en de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. Van zijn hand is onder meer het monument voor Wilhelmina Drucker (Churchill-laan/Waalstraat).
In de oorlog weigerde Van der Veen als beeldhouwer lid te worden van door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer. Hij werd zelfs leider van een actiegroep tegen deze kamer, met als gevolg dat hij al snel gearresteerd werd. Na zijn vrijlating dook Van der Veen onder. De rest van de oorlog zwierf hij door Amsterdam, van het ene onderduikadres naar het andere. Hij was zeer actief in het verzet en was leider van een uitgebreid verzetsnetwerk.
Referenties: Gerrit van der Veenstraat; Gerrit van der Veenstraat 99; Keizersgracht 666; Zaaiersweg 15

                                       

Ven, van der, Jan Cornelis (1896-1930), schilder, tekenaar, etser en lithograaf, woonde en werkte in Breda, Laren, Amsterdam, Den Haag, Arnhem en Renkum. Hij was leerling van Antoon Derkinderen en Klaas van Leeuwen. Van der Ven schilderde voornamelijk natuur en in het bijzonder bomen.
Referenties: Linnaeusstraat 2; Mauritskade 62-63-64

                                       

Veneman, Stephen Louis (1812-1888) was beeldhouwer en architect. Hij startte zijn "kunstwerkplaats voor kerkelijk beeld- en lofsnijwerk" in 's-Hertogenbosch, waar kerkmeubilair werd vervaardigd. Het katholieke geloof was in de 19e eeuw weer sterk in opkomst en er was veel behoefte aan inventaris voor nieuwe en te restaureren kerken. Veneman had daarom veel werk en het atelier had op zeker moment 45 personeelsleden in dienst. Er werden onder meer preekstoelen, orgelkasten, altaren en beelden vervaardigd. Als architect werd Veneman in december 1858 gevraagd om de restauratie van de buitenzijde van de Sint-Janskathedraal te leiden. Onder zijn leiding en naar zijn ontwerpen werden in 1859-1863 beelden en reliëfs voor de noordelijke transeptgevel gemaakt. Voor de Papegaai maakte hij in 1850-1851 het hoogaltaar en de preekstoel.
Referenties: Kalverstraat 58

                                       

Vesseur, Wilhelmus Johannes Marinus (Wim) (1919-1977). Wim Vesseur begon zijn loopbaan aanvankelijk als acteur. Hij ontving toneellessen van Louis Saalborn en Adolphe Engers. In 1941/42 debuteerde hij bij Toneelgroep Studio van Albert van Dalsum. Vervolgens werkte hij bij het Centraal Tooneel (Laseur), Gezelschap Johan Kaart, Van Bijleveldt en Van Aerschot, Piet Köhler, Bouwmeester Revue, Sleeswijk Revue, N.V. Het Residentie Tooneel, START en Amsterdams Toneelgezelschap (ATG). Wim Vesseur was één van de oprichters van Toneelgroep Puck (1951) later omgedoopt in Toneelgroep Centrum waar hij ook als acteur werkzaam was. Ook was hij verbonden aan de Haagse Comedie. In 1946 maakte Vesseur voor het ATG zijn eerste decorontwerp voor De Bruiloft van Kloris en Roosje. In z'n totaliteit heeft Vesseur zo'n 175 ontwerpen gemaakt. Ook trad hij op als adviseur bij de bouw van vele Nederlandse schouwburgen. Wim Vesseur was ook leraar grimeren en theatertechniek aan de Amsterdamse Toneelschool en hij vervulde een bestuursfunctie binnen het Bestuur van de Vereniging Toneelmuseum. Hij maakte zijn decor- en kostuumontwerpen voor zowel toneel, opera-, als balletgezelschappen.
Referenties: Nes 45

                                       

Vial, Peter (1957). Het werk van Peter Vial staat voor 'vrij zijn in wat je bent en doet. Kijken met je buik, luisteren naar je ziel.' Sinds 2007 is Peter aan het werk als beeldend kunstenaar. Hij is als autodidact begonnen met schilderen, maar heeft zijn artistieke werkterrein inmiddels uitgebreid met sculpturen en mozaïek. In zijn werk blijft hij innoveren en experimenten met nieuwe combinaties van materialen en technieken. Zijn werk is zeer expressief en vol leven.
Referenties: Huntum 53

                                       

Visser, Barbara (1966) is een Nederlands beeldend kunstenaar. Zij werkt als conceptueel kunstenaar, fotograaf, videokunstenaar en performancekunstenaar, maar ook als regisseur, documentairemaker en scenarioschrijver. Barbara deed haar studie aan de Gerrit Rietveld Academie (Amsterdam), de Cooper Union University in New York (1985-1991) en aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht (1998). In 2014 werd Visser benoemd tot lid van de Akademie van Kunsten. Tot medio 2017 was zij daar voorzitter. In 2017 was zij interim artistiek directeur van het documentaire filmfestival in Amsterdam, IDFA. In meerdere musea is werk van Visser in de collectie opgenomen. In Nederland zijn dat het Stedelijk Museum Amsterdam, Gemeentemuseum Den Haag, Museum voor Moderne Kunst Arnhem, Frans Hals Museum Haarlem en Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam. Ook is haar werk te zien in het Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen (België) en het FRAC - Nord-Pas de Calais in Duinkerken (Frankrijk).
Referenties: Prins Hendrikkade 142

                                       

Vlottes, Guido (1964) woont en werkt in Amsterdam, waar hij studeerde aan de Rijkskademie van Beeldende Kunsten. Over zijn werk wordt geschreven: 'Met enkele penseelstreken wordt een motief neergezet, de schilder speelt een spel waarbij achtergrond en onderwerp met elkaar versmelten of zich juist extra scherp tegen elkaar aftekenen'. Werk van de kunstenaar is onder mer te vinden bij de Nederlandsche Bank, de ABN AMRO kunststichting, de Akzo Nobel Art Foundation en de Collectie Crouwel (Amsterdam). Verder in kunstcollecties in Den Haag, Wassenaar, Schiphol, Rotterdam, Xiamen, Beijing, Leiden, Tilburg en Utrecht.
Referenties: Hoogoord

                                       

Vondel, van den, Joost (1587-1679) was Nederlands meest geroemde dichter en toneelschrijver van de Gouden Eeuw. Met name zijn toneelstuk ‘Gijsbrecht van Aemstel’ uit 1637 had een grote culturele impact en werd nog eeuwenlang op de Nederlandse bühnes vertoond. Zijn literaire werk, maar ook zijn persoonlijkheid, was veelzijdig en verrassend. Vondel werd in Keulen in 1587 geboren in een doopsgezinde familie. Zijn ouders waren oorspronkelijk afkomstig uit Antwerpen, maar verhuisden vanwege hun geloof in 1582 naar Keulen. Ook in Keulen was de familie Vondel niet veilig. Op aandringen van de hertog van Parma hielden de instanties afwijkende gelovigen in de gaten. ‘Al gauw kwam het gezin Vondel als ‘wederdopers’ in het vizier van de Keulse rechtspraak, een woord dat bijna synoniem stond voor het vonnis: verbanning. Hoe een en ander precies in zijn werk ging, is niet meer te achterhalen, wel dat Joost van den Vondel (in 1595) op achtjarige leeftijd Keulen verliet, even in Utrecht woonde en dat zijn vader in 1597 in Amsterdam de ‘poorterseed’ aflegde. De inburgering kon beginnen.’ In maart 1597 kwam de familie in de Warmoesstraat 39 te wonen. De vader van Joost van den Vondel had daar een zijdewinkel, waar vooral kousen werden verkocht, genaamd de ‘Rechtvaerdige Trou’. De naar Amsterdam uitgeweken Brabanders leefden in de Warmoesstraat als groep die zich wat afzonderde van de Hollanders.
Door zelfstudie verwierf Joost van den Vondel veel kennis. Omstreeks 1620 trad hij ook in contact met geleerden als de theoloog Gerardus Vossius (1577-1649), schrijver-dominee Casparus Barlaeus (1584-1648) en prominente figuren uit de kring rond historicus en schrijver Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647) Mede vanwege de terechtstelling van Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619), begon Joost van den Vondel vanaf 1625 met een reeks hekeldichten tegen de contraremonstranten. In de jaren 1630 werd hij milder, door het overlijden van zijn echtgenote en diverse kinderen, maar ook onder invloed van Hugo de Groot (1583-1645). In 1632 of 1633 overleed Vondels pasgeboren zoontje Constantijn. In 1633 overleed ook zijn dochter Sarah, slechts acht jaar oud. In totaal zijn drie van Vondels in totaal vijf (bekende) kinderen jong overleden. Voor zijn jong gestorven kinderen schreef hij de klaagzangen 'Kinder-lyck' (1632) en 'Uitvaert van mijn Dochterken' (1633). De dood van zijn vrouw begin 1635 was voor Vondel een volgende zware slag. In mei 1637 overleed ten slotte zijn moeder. In of vlak na 1641 maakte Vondel na een geloofscrisis de overstap van de doopsgezinden naar de Rooms-Katholieke Kerk. Deze stap werd hem niet in dank afgenomen in de hoofdstad van de Republiek, waar calvinistische predikanten veel invloed hadden. Hij maakte veel nieuwe kennissen, terwijl de meeste van zijn oude vrienden hem niet afvielen vanwege zijn keuze. Wel kostte het Vondel de vriendschap met P.C.Hooft, die Vondel niet meer wilde ontmoeten op het Muiderslot; dit trof Vondel pijnlijk en hij deed een vergeefse poging de vriendschap te herstellen. Het was voor Vondel een voordeel dat de schouwburg in Amsterdam vooral een katholieke aangelegenheid was: schouwburgbestuurders Jan Vos (dichter) en Claes Cornelisz. Moeyaert (schilder) waren katholiek.
Tot 1643 werkte Joost van den Vondel veel in de door hem overgenomen zijdewinkel van zijn vader. Dat jaar droeg hij de zaak over aan zijn eigen zoon en stortte hij zich jarenlang, van 1643 tot 1651, voltijds op het dichten. Omdat de zaak failliet ging en zijn zoon, Joost jr., schulden had gemaakt, moest Vondel weer gaan werken. De gemeente Amsterdam hielp hem hierbij en bood hem in 1659 een aanstelling als suppoost (boekhouder) bij de Stadsbank van Lening, een zogenaamde sinecure. Vondel hield het beleenregister bij en moest 'het volgnummer, de leensom en een aanduiding van de panden' noteren. Als zogeheten 'boekhouder van de beleningen' ontving hij het vrij hoge salaris van fl.650,- per jaar, dit vanwege 'de vereiste integriteit en de zware waarborgsom'. In 1668 werd de 81-jarige op eigen verzoek emeritaat met behoud van wedde verleend. Vondel woonde in deze tijd op het Singel, niet ver van de Torensluis. Zijn zoon Joost overleed in 1660 op 47-jarige leeftijd op de heenreis naar Indië, voor Kaap de Goede Hoop. In deze zelfde tijd voltooide Vondel meerdere van zijn grote werken, mogelijk ook om zijn verdriet te verdringen. De schulden werden nooit volledig afgelost.
Om de schuldeisers te ontlopen werd het resterende familiebezit op naam van Anna gezet. Op haar sterfbed tekende zij op 16 juli 1675 haar testament en vermaakte haar hele bezit aan haar vader en een huisvriend, op voorwaarde dat Vondel zijn leven lang de volle nalatenschap zou genieten. Zo werd Vondels oude dag veiliggesteld, waarvoor hij in ruil afstand deed van het hem legitiem toekomende aandeel, zodat de crediteuren geen kans hadden de schuld op de erfenis te verhalen. Waarom Justus, de zoon van Joost jr. en een armlastige schoenlappersknecht, zodoende werd onterfd is niet bekend. Over hem is weinig meer bekend dan dat Vondel in 1677 de burgemeesters verzocht Justus in aanmerking te laten komen voor een stadsbediening, hetgeen werd geweigerd. Gedurende de laatste dagen van Vondels leven woonden zijn enige overgebleven kleinzoon en diens vrouw bij hem in. Vondel overleed uiteindelijk op 91-jarige leeftijd, wat in die tijd uitzonderlijk oud was. Hij had toen al zijn kinderen en kleinkinderen overleefd, op één kleinzoon na. Als zijn laatste werk dichtte hij spottend zijn grafschrift:
Hier leit Vondel zonder rouw,
Hy is gestorven van de kouw

Vondel werd begraven in de Nieuwe Kerk. Ter gelegenheid van zijn begrafenis werd een speciale munt geslagen met de tekst: 's Lands oudste en grootste poëet. Het Vondelpark werd naar hem genoemd na de onthulling in 1867 van het Vondelmonument.
Vondels belangrijkste werken beslaan diverse genres. Zijn bekendste gelegenheidsgedichten zijn Lof der zeevaert uit 1623, de Geboortklock van Willem van Nassau uit 1626 en de Inwydinge van 't stadhuis t' Amsterdam uit 1655; de belangrijkste treurspelen, waarin vanaf 1640 het meesterschap werd bereikt, zijn Gijsbrecht van Aemstel uit 1637, Lucifer uit 1654, Jeptha uit 1659 en Adam in ballingschap uit 1664; de voornaamste leerdichten dateren van na zijn geloofscrisis uit omstreeks 1640 en betreffen onder meer Altaergeheimenissen uit 1645, over de eucharistie, de theodicee Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst uit 1662 en De Heerlyckheit der Kercke uit 1663, over aard en historie van de Kerk; de bekendste van zijn hekeldichten dateren uit 1630: Roskam tegen corrupte regenten en Harpoen tegen de opvatting van calvinisten dat hun gezag ook buiten het terrein van de kerk zou gelden. In de jaren 1630 mislukte zijn epos Constantinade, maar zijn geestelijk epos Joannes de Boetgezant uit 1662 over Johannes de Doper kende tot in de achttiende eeuw navolging. Behalve de Psalmen vertaalde Vondel Sophocles, Horatius, Vergilius, en Ovidius, de laatste zowel in proza als op rijm. Ten slotte schreef hij vele kortere gedichten, waaronder sonnetten en epigrammen; onder meer 'Kinder-lyck' over het overlijden van zijn zoontje Constantijn is beroemd geworden. Ondanks deze omvang en variatie zijn letterkundigen het er al sinds de negentiende eeuw over eens dat Lucifer het hoogtepunt van dit oeuvre is.
Referenties: Kattenburgerplein 1; Oudezijds Voorburgwal 300

                                       

Vordemberge-Gildewart, Friedrich (1899–1962) was een Duits kunstschilder en grafisch ontwerper. Vordemberge-Gildewart studeerde architectuur aan de Technische Hogeschool in Hannover. Hij was actief als kunstschilder vanaf 1919 en werd vrijwel onmiddellijk door constructivistische vormen beïnvloed. In deze periode zocht hij ook contact met andere constructivistische kunstenaars en groepen. In 1924 maakte hij kennis met Kurt Schwitters en in 1925 met Theo van Doesburg en El Lissitzky. In 1925 werd hij ook lid van de kunstgroep De Stijl. In 1926/1927 woonde hij in Parijs. Hij ontwierp affiches en catalogi, zij het niet strikt volgens de principes van De Stijl. In 1932 trouwde hij met de joodse Ilse Leda (1897-1981). In 1936 ging hij naar Berlijn. De Nazi's bestempelden zijn werk als ontaarde kunst ('cultuur-bolsjewisme'). Zo werd er ook werk van hem opgenomen in de beruchte reizende anti-tentoonstelling Entartete Kunst in Duitsland in 1937/'38. Reeds geëmigreerd zijnde hebben Vordemberge-Gildewart en zijn vrouw de tentoonstelling bezocht. In 1937 verhuisde hij wegens de problemen met zijn vrouw uit Duitsland, eerst naar Zwitserland en in 1938 naar Amsterdam. Tot het uitbreken van de oorlog in 1939 nam Vordemberge-Gildewart deel aan verschillende grote internationale tentoonstellingen in New York, Parijs en Londen. Tot 1954 bleef hij in Amsterdam wonen en hij verwierf ook de Nederlandse nationaliteit. In 1955 kreeg hij een aanstelling bij de Hochschule für Gestaltung Ulm, de kunst/ontwerp-academie die door Max Bill in 1950 was opgericht als voortzetting van het Bauhaus. Friedrich Vordemberge-Gildewart was er tot aan zijn overlijden hoofd van de afdeling visuele communicatie.
Zijn weduwe Ilse Leda heeft, per testament, een stichting opgericht, de ‘Vordemberge-Gildewart Stiftung’, die prijzen en beurzen geeft aan (jonge) kunstenaars. (2021)
Referenties: Dam 1

                                       

Vreugde, Johannes Ludovicus (Louis) (1868-1936) was een Nederlandse beeldhouwer, houtsnijder en medailleur, woonde en werkte in Den Bosch, Amsterdam, Berlijn, München, Roermond, Heemstede en Haarlem, maakte onder andere architecturale sculptuur, graftekens en portretbusten. Louis Vreugde was de zoon van een meubelmaker en beeldhouwer en broer van beeldhouwer Marinus Vreugde. Hij volgde van 1886 tot 1889 een opleiding aan de Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten in ‘s Hertogenbosch, waarna hij naar Haarlem vertrok. Hier werkte hij een tijdlang in een atelier voor kerkelijke beeldhouwkunst. In Den Haag volgde hij verdere lessen aan de kunstacademie. Tot 1900 werkte hij in verschillende werkplaatsen voor toegepaste kunst. Zijn bekendste decoratieve beeldhouwwerk uit die periode is terug te vinden op Station Hollands Spoor, dat in 1893 werd aangebracht. Ook werkte Vreugde enkele jaren in verscheidene plaatsen in Duitsland. In 1900 vestigde hij zich blijvend in Haarlem als onafhankelijk kunstenaar met een eigen atelier. Vele grafmonumenten, kapitelen, geveldecoraties en monumentale schouwen in en rondom Haarlem kwamen in de jaren daarop tot stand. Ook ontwierp hij enkele penningen voor de firma Begeer. Van 1904 tot 1919 was Louis leraar boetseren aan de Haarlemse Kunstnijverheidsschool. Het belangrijkste project in zijn leven werd vanaf 1916 de decoratie van het in aanbouw zijnde Koloniaal Instituut. Met collega's verzorgde hij de grote hoeveelheid ornamenten die dit gebouw zowel aan binnen- en buitenzijde rijk is: beelden, kapitelen, friezen, reliëfs met voorstellingen uit de Nederlandse koloniën en van de VOC, portretbustes van de stichters van het instituut en allerhande kleinere decoratieve 'symboliek', zoals dat toen werd genoemd. Het atelier had er tien jaar werk aan en dit had tot gevolg dat de portefeuille met opdrachten voor Vreugde de rest van zijn werkend leven goed gevuld bleef.
Referenties: Linnaeusstraat 2; Mauritskade 62-63-64

                                       

Waay, van der, Nicolaas (1855-1936) was een Nederlandse (decoratie-)schilder, aquarellist, tekenaar en lithograaf. Hij was werkzaam tussen 1870 en 1936. Hij ontwierp beeldenaars (portretten) voor munten en postzegels, waaronder die van de nog jonge vorstin Wilhelmina. Ook het ontwerp van het eerste, officiële bankbiljet van 10 gulden (1904-1920) was van zijn hand. Van der Waay is vooral bekend om de allegorische voorstellingen die hij maakte voor de Gouden Koets.
Zijn eerste tekenonderricht kreeg hij van L.J.H.Koopman, wiens dochter hij later zou huwen. Zijn oeuvre beslaat genreschilderkunst, landschappen, portretten, historievoorstellingen en stadsgezichten. Van der Waay studeerde aan de Amsterdamse Rijksacademie van beeldende kunsten. Na zijn opleiding deelde hij enige tijd een atelier met zijn jaargenoot Jan Hillebrand Wijsmuller. In 1880 won hij de Willink van Collenprijs voor zijn schilderij Onder vrienden. Begin jaren tachtig betrokken hij en zijn jeugdvriend Ernst Witkamp, die eveneens een leerling van Koopman was, een werkplaats aan het Koningsplein. Later bezat Van der Waay een atelier aan de Rozengracht.
Van der Waay dong als enige mee naar de Prix de Rome in 1883, maar vanwege het gebrek aan competitie werd hem deze prijs niet toegekend. August Allebé bezorgde hem echter een ministeriële subsidie van duizend gulden voor een studiereis door Italië. Hij was ruim 30 jaar als docent aan de Rijksacademie verbonden en nam er samen met Allebé de schilderklas voor zijn rekening. Sinds 1891 bekleedde hij een professoraat aan genoemde Rijksacademie, als opvolger van Prof.Barend Wijnveld. Deze functie vervulde hij tot zijn pensionering in 1927.
Eén van zijn bekendste werken is Kerkgang van Burgerweesmeisjes, geschilderd rond het begin van de 20ste eeuw, dat bewaard wordt in het Amsterdams Historisch Museum. Hij maakte een reeks tekeningen en schilderijen naar bestaande modellen, gekleed in hun typische rood-zwarte kleding.
Van der Waay hoorde, net zoals Witkamp en Wijsmuller, bij het geheime kunstenaarsgenootschap M.A.B.; een afkorting die stond voor de initialen van de door hen bewonderde schilder Michel Angelo Buonarotti. Ook was hij erelid van de Maatschappij "Rembrandt", Maatschappij voor Kunst en Kunstverlangenden, opgericht door Jan de Boer (1877-1946) op 28 oktober 1922 te Amsterdam. Naast De Boer waren nog negen andere kunstenaars lid van dit verband. De Maatschappij had zich onder andere tot doel gesteld kunst onder de gewone man te brengen voor betaalbare prijzen.
Van der Waay’s belangrijkste leerlingen waren: Lizzy Ansingh, Tjeerd Bottema, Piet Mondriaan, Paul Rink, Jan Sluijters en vele andere.
Referenties: Herengracht 500

                                       

Weber, Annemarieke wil dialoog en kunst in de openbare ruimte stimuleren en mensen aanmoedigen om te laten zien dat ze geven om hun medemensenn. Daarom bedacht en ontwierp ze in 2006 het Vindhek. Een iconische ontmoetingsplaats die mensen laat glimlachen, ontmoeten en communiceren. 'Kunst die je kunt gebruiken', zegt The New York Times. Annemarieke Weber heeft ook een grote interesse in duurzaamheid en milieukwesties. 'Wat is er duurzamer dan je eigen persoonlijke bezittingen recyclen door ze terug te vinden op een Vindhek?'
Referenties: Joris Ivensplein

                                       

Werner, Franciscus Johannes (Frans) (1879-1955) was een Nederlands beeldhouwer. Frans was een zoon van de telegrafist François Werner en Dora Angenita Bertrand. Hij was een leerling van Bart van Hove aan de Quellinusschool (1898-1899) en Ludwig Jünger aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid (ca. 1899-1900). Vervolgens studeerde hij in Brussel bij Charles Van der Stappen. Hij werkte enige tijd op de ateliers van Carel Adolph Lion Cachet en Abraham Hesselink. Naast vrijstaand werk maakte hij onder meer portretbustes en gevelreliëfs. Hij sloot zich in 1932 aan bij de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. Werner maakte ook reliëfschilderwerk. Enkele min of meer expressionistische experimenten daargelaten, wordt zijn oeuvre als geheel gekenmerkt door artistiek conservatisme. Onder de beeldhouwers van zijn tijd was Werner een van de mindere goden, maar een goed vakman was Werner ongetwijfeld. Dat blijkt onder meer uit zijn lidmaatschap van de in 1918 opgerichte Nederlandse Kring van Beeldhouwers (NKB), een beroepsvereniging die de concurrentie van zwakkere broeders wilde weren en daarom strenge ballotagenormen hanteerde.
Op 11 augustus 1910 trouwde hij met de drie jaar jongere Christina Johanna Ludeker. Een jaar later werd in de Theophile de Bockstraat, toen nog gemeente Sloten, hun enige kind, Adriaan, geboren. Bij deze zoon openbaarde zich in de jaren dertig een zenuwziekte, waardoor hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. Voor het permanent in behoeftige omstandigheden verkerende echtpaar Werner vormde de verzorging van dit kind een extra zware belasting.
Werners belangrijkste opdrachtgever tijdens het interbellum was de gemeente Amsterdam. De hoofdstad voerde in die tjd een baanbrekend kunstbeleid. Met de aanstelling van Hildo Krop bij de dienst Publieke Werken (1916) begon het gelukkige Amsterdamse School-huwelijk tussen beeldhouwkunst en gemeentelijke architectuur. In 1923 creëerde Amsterdam als eerste gemeente in het land een afzonderlijke begrotingspost voor opdrachten aan beeldend kunstenaars en aankopen van hun werken. De door socialisten overheerste gemeenteraad wilde op die manier de stadsverfraaiing combineren met de ondersteuning van noodlijdende schilders en beeldhouwers. Werner kreeg in 1923 zijn eerste gemeentelijke opdracht, het vervaardigen van reliëfs voor het exterieur van het Stedelijk Museum. Later maakte hij beeldhouwwerk voor de brug aan de Nassaukade bij de De Clercqstraat (‘Brandweerman met draak’, ca. 1927) en de Kinderbrug aan het Muzenplein/Churchilllaan (‘Meisje met lam’, 1930/31). In de jaren dertig gaf de gemeente hem vier opdrachten tot het vervaardigen van reliëfs (gevelstenen) voor woningcomplexen van diverse woningbouwverenigingen: aan het Olympiaplein (Ons Huis, 1934), de Rivierenlaan (Eigen Haard, 1935/36), in Landlust (Eigen Haard, 1938) en aan de Achillesstraat, bij de poortdoorgang van de Marathonweg (Zomers Buiten, 1939) en de steen met gemeentewapen in de Uiterwaardenstraat. Hoewel de opdrachten aan kunstenaars oorspronkelijk vooral waren bedoeld als bijstandsregeling, bewaakte een commissie van advies zorgvuldig de kwaliteit van het werk. De schetsen (kleimodellen) die Werner in het najaar van 1939 maakte voor twee gevelstenen in de Achillesstraat werden zodoende afgekeurd. Werner moest nieuwe schetsen met een ‘meer architectonisch karakter’ aan de commissie voorleggen.
Na 1937 ging het hem financieel niet voor de wind. Hij was platzak, leefde vam de ene steunuitkering naar de andere en bouwde begin 1941 in korte tijd een huurschuld van 120 gulden op. Dat en zijn vriendschap met de fascistisch gezinde Johan Polet zal er mede toe geleid hebben dat hij een voorstander was van de instelling van een beeldhouwersgilde als onderdeel van de Nederlandsche Kultuurraad (onderdeel van de Kultuurkamer). Het leidde tot een breuk met collega's van de NKB en een gebrek aan opdrachten. Hij nam zelf contact op met Den Haag en het gemeentebestuur van Amsterdam om werk binnen te halen. In 1942 kreeg hij de opdracht een levensgroot standbeeld van Jan Pieterszoon Sweelinck te maken, dat geplaatst zou worden aan de Apollolaan. De verlening van de opdracht aan Werner is een onderonsje tussen burgemeester Voûe;te en wethouder Smit geweest. De Commissie van advies voor opdrachten aan beeldhouwers bestond nog wel, maar werd erbuiten gehouden. Werner hoefde de modellen niet te onderwerpen aan het strenge oordeel van ter zake kundige commissieleden. Voûe;te nam de beoordeling persoonlijk op zich. Eind oktober 1942 gaf hij via wethouder Smit zijn fiat aan de schets op eenvijfde van de grootte. Werner kon doorgaan met het maken van een model op de helft van de grootte. Voûte kwam in januari 1943 persoonlijk naar Werners atelier in de Ruyschstraat om dit model te beoordelen. De burgervader vond het ‘van conceptie heel goed’, maar had er wel wat op aan te merken: de gelijkenis met het schilderij kon preciezer. Werner bracht enkele correcties aan die Voûe;tes verlangen naar een ‘getrouwe weergave’ volkomen bevredigden. Het eindresultaat was een braaf-realistisch kunstwerk. Werner beeldde de componist uit met een bijbel, een toespeling op Sweelincks betekenis als toonzetter van psalmen. Door hem dit attribuut mee te geven karakteriseerde hij Sweelinck als godsvruchtig kunstenaar. Het beeld leverde uiteindelijk 2832 gulden op waar wel de steen a 1050 gulden nog vanaf moest.
Als het beeld in 1943 klaar is voor plaatsing heeft de gemeente intussen het ambitieuze plan opgevat op het gazon van de Apollolaan tegenover het Dijsselhofplantsoen een groot monument voor de Tachtigers op te richten. Het beeld van Sweelinck wordt verplaatst naar het Valeriusplein. Frans Werner kreeg een vervolgopdracht voor beeldjes van een bruid en bruidegom voor de trouwkamer van het stadhuis. Na de oorlog werd Werner door de ereraad voor de beeldende kunst tot 5 mei 1947 uitgesloten van overheidsopdrachten en exposities. Zijn lidmaatschap van de NKB werd drie jaar geschorst. De gemeente trok de opdracht voor het stadhuis in. Voor deze nooit voltooide opdracht kreeg Werner in totaal fl. 1500,- uitbetaald. Om in zijn onderhoud te voorzien maakte Werner onder meer planten van was voor het Tropenmuseum. In het kader van de contraprestatieregeling kon hij in de jaren 50 nog wat werk aan het Rijk verkopen.
Referenties: Valeriusplein

                                       

Westerhuis, Ronald Anthonie (1971) is een Nederlandse beeldend kunstenaar met Zwolle als thuisbasis. Hij is internationaal actief als maker van landschapskunst en abstracte sculpturen. De liefde voor roestvrij staal als materiaal ontstond bij Westerhuis toen hij werkzaam was op booreilanden in de Noordzee. Daar leerde hij het staal en de verweerde buizen kennen, die nu de basis vormen van zijn kunstwerken. Zijn visie Size does matter! (grootte is niet bepalend voor de kwaliteit van een sculptuur maar wel voor haar impact) resulteert in voornamelijk werken in groot formaat, landmarks. Van zijn hand is ook het 'Nationaal monument MH 17' uit 2017. Dit monument is ter herinnering aan de vliegramp met de MH17 boven Oekraine. Hierbij werd een Maleisisch vliegtuig met 298 personen door Rusland met een Buckraket uit de lucht geschoten. (2023)
Referenties: Grasweg 31

                                       

Wezelaar, Henri Matthieu (Han) (1901-1984) was beeldhouwer. Hij wordt gezien als een belangrijke vertegenwoordiger van het modernisme. Van 1918 tot 1922 doorliep Han Wezelaar de Rijksschool voor Kunstnijverheid, aangemoedigd door de schilder Herman Kruyder. Hij kreeg daar les van Willem Reteraen later nog privéles van Johan Polet. Eenmaal getrouwd met klasgenote Margaretha Wilhelmina Visser op 27 juli 1923, vertrokken zij naar het Franse Collioure waar hij zich liet inspireren door het mediterrane licht. Na ongeveer een jaar vertrok het stel naar Parijs waar Han Wezelaar in 1925 gedurende drie maanden werkte in het atelier aan de Rue Rousselet 35 van Ossip Zadkine, hij was zijn eerste leerling. Wezelaar introduceerde Zadkine's werk in Nederland.
In 1929 kwam er een omslag in het artistiek denken van Wezelaar. Hij ontmoette Aristide Maillol, Charles Despiau en Adam Fischer. Allen waren zij meer gericht op de classicistische beeldhouwkunst en Wezelaar stopte abrupt met zijn expressionistische Zadkine-stijl. In 1933 beviel Margaretha van een dochter en het jaar daarop trok het gezin uit financi&eum;le overwegingen terug naar Amsterdam. Met een expositie enkele jaren daarvoor in het Stedelijk Museum had hij zijn kwaliteiten al voor zich uit gestuurd en een expositie in 1935 beklonk het succes. Zijn Franse stijl schudde de gevestigde beeldhouwers wakker: zij waren nog bezig in de stijl van de Amsterdamse school vol van Socialistische symboliek. Wezelaar werd de voorman van de beweging die het beeld weer wilde losweken van de verheven symboliek en bouwbeeldhouwkunst. Het aantal opdrachten nam toe en hij werd geselecteerd voor de wereldtentoonstellingen in Brussel en Parijs, voor de Biënnale van Venetië in 1936 en 1938 en voor de Golden Gate International Exposition in San Francisco in 1939. Daarnaast was hij, eveneens in 1939, mede-organisator van de eerste Rodin-expositie in Nederland. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak weigerde Wezelaar toe te treden tot de Nederlandsche Kultuurkamer en droogden zijn inkomsten op. Zijn huwelijk strandde in diezelfde periode en Wezelaar vertrok naar Laren. Na de oorlog trok het werk weer aan. Hij verhuisde terug naar Amsterdam en trouwde met Liesbeth Dobbelmann. Han Wezelaar was in 1935 lid geworden van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. Na de oorlog werd hij eerst bestuurslid en later voorzitter. De opdrachten voor herdenkingsmonumenten stroomden binnen en Wezelaar was door het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aangesteld om de inzendingen te beoordelen. Uiteraard was hij zelf ook maker van enkele monumenten, waarbij zijn vooroorlogse classicistische uitgangspunten nog duidelijk tot uitdrukking kwamen. Rond 1955 kwam de abstractie als nieuwe stroming in de beeldhouwkunst op. Wezelaars positie als vernieuwer veranderde toen radicaal: hij en zijn collega's van het classicisme kregen het predicaat ‘poppenmakers’ opgespeld. In 1984 overleed hij aan kanker.
Referenties: Gerrit van der Veenstraat 99

                                       

Wiegman, Mattheus Johannes Maria (Matthieu) (1886-1971) was kunstschilder, tekenaar, wandschilder en glazenier, ook zijn van zijn hand affiches en boekbanden bekend. Hij is op 3 mei 1911 in 's-Hertogenbosch gehuwd met Johanna Margaretha Adrienne Weijand, Uit dit huwelijk worden een zoon en drie dochters geboren.
In 1894 verhuist het gezin Wiegman naar Spierdijk, waar Matthieu's vader hoofd van de Openbare Lagere School wordt. Matthieu Wiegman ging van zijn 14e tot zijn 16e naar de Ambachtsschool in Alkmaar, vak huisschilder. Hij leerde Bergen al tijdens schoolreisjes van de Lagere School in Spierdijk kennen. Tussen 1905 en 1909 studeerde hij aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, bij Prof. Allebé en Antoon Derkinderen. Daarna kwam hij in 1911 naar Bergen met Joop Fekkes. Zij betrokken samen met Filarski en Leo Gestel een boerderij in Bergen. In 1913 gaat hij naar Schoorl, waar hij een jaar lang samenwerkte met Jaap van der Mey. Na zijn huwelijk ging hij in Schoorl wonen, vervolgens in Amsterdam en daarna, na de geboorte van hun eerste kind, in Bergen in Huize Boschlust aan de Kruisweg. Leo Gestel bracht Wiegman in contact met Boendermaker, de mecenas van de Bergense School. Toen had hij net alle schilderijen uit zijn luministische periode verbrand. Die schilderijen had Boendermaker willen kopen.
Hij maakte studiereizen naar Parijs (1922), Italië (1922) en opnieuw naar Parijs (1930). In 1940 werden Wiegman, Colnot en Gestel in Parijs overvallen door het uitbreken van de oorlog. Ze gingen naar het zuiden van Frankrijk. Wiegman organiseerde in oktober van 1940 in Parijs nog een tentoonstelling en kwam met Kerstmis 1940 terug naar Nederland waar hij weer in Bergen ging wonen. In augustus 1941 voltrok zich de scheiding tussen Wiegman en zijn vrouw Johanna Weijand.
Ondanks zijn vele religieuze schilderijen noemde hij zichzelf geen religieus schilder. Zijn verklaring was eenvoudig. Elke goede kunstuiting is religieus per definitie. De ontroering teweeg gebracht door een kunstwerk is ‘de ontroering door het geschapene’. Hij heeft wandschilderingen gemaakt in de Rozenkranskerk in Amsterdam en in de kerk van Bilthoven schilderde hij ‘De Koren der Engelen’. Matthieu Wiegman, Leo Gestel en Arnout Colnot worden beschouwd als de belangrijkste drie kunstenaars van de Bergense School.
Over zijn vader vertelt hij dat deze na zijn ontslag als hoofd van een R.K.School in Zwolle en zijn benoeming aan de Openbare School in Spierdijk, het moeilijk kreeg. De pastoor daar preekte tegen de openbare school en zijn vader werd geestesziek en kreeg ontslag. Het gezin verhuisde naar Amsterdam waar zijn moeder zich gedwongen zag een pension te gaan houden. Er was immers geen uitkering en het gezin stond zonder pensioen op straat. De jongens moesten in Amsterdam werken voor de kost. Matthieu was huisschilder van beroep en werkte in de schilderwerkplaats. Tenslotte werd hij als tekenaar aangenomen bij de bekende tekenaar Vlaanderen. Vanaf dat moment kon hij halve dagen naar de Akademie. Het was een hard leven, voor de kinderen, maar zeker voor hun moeder, voor wie Wiegman een grote bewondering heeft. Ook zijn vrouw, vertelt hij, is voor zijn werk altijd een grote stimulans geweest. Hij trouwde toen hij een kopie van het Joodsche Bruidje van Rembrandt had verkocht voor ƒ 600,--.
Van Gogh en Cézanne waren voor deze Bergense kunstenaar de grote voorbeelden. Hij was lid van de Hollandse Kunstenaarskring en werd al op jonge leeftijd gevraagd voor een hoogleraarschap aan de Amsterdamse Akademie. Tussen 1915 en 1925 werkt hij voornamelijk in Bergen in het kader van wat de Bergense School is gaan heten, een stroming die gekenmerkt wordt door wat heet een expressionistisch palet, een enigszins kubistische vormgeving. Ze gebruiken donkere kleuren en felle contrasten. Vanaf 1920 werd Frankrijk een belangrijke bron van inspiratie, het land en de manier van schilderen van Cézanne. Hij had er veel vrienden en ze werkten er soms maandenlang achtereen. Otto van Rees, Germ de Jong, Dirk Filarski, Manuel Ortiz de Zarate, Jos Croin en anderen. Ze zochten elkaar in de zomer op, logeerden bij elkaar of in elkaars huizen. Ze logeerden ook bij Hollandse kennissen die definitief in Frankrijk waren gaan wonen. Een van hen was de schilder Frits Klein, mogelijk de belangrijkste vriend van Wiegman.
Allengs gaat het optimistische element in het werk van Wiegman steeds meer overheersen, tot in de laatste 20 jaar van zijn leven, waarin hij de felste en hardste kleuren gebruikt, kleuren die zeer ongewoon zijn. Belangrijk voor het werk van Wiegman waren zijn stillevens geïnspireerd door zijn vriend De Zarate. Het liefst gebruikte Wiegman de te schilderen objecten voor vulling van de achtergrond. Hij maakte vele prachtige schilderijen, die in vele binnenlandse en buitenlandse musea en particuliere verzamelingen terecht zijn gekomen. Op talloze tentoonstellingen zijn werken van hem te zien geweest. In musea als het Kröller-Müller en het Stedelijk Museum in Amsterdam, het Gemeentelijke Museum in Den Haag en Museum Kranenburgh te Bergen zijn gelukkig nog altijd vele werken van hem te zien. Matthieu Wiegman overlijdt op 5 april 1971.
Referenties: Kalverstraat 96; Valeriusplein 9

                                       

Wijnberg, Nicolaas Amsterdam, 1918 – Laren, 2006) was kunstenaar en choreograaf. Wijnberg werd opgeleid aan de Grafische School te Amsterdam, waar hij tekenles kreeg van Jos Rovers, en aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in diezelfde plaats. In 1942 werd zijn kunstschilderwerk voor het eerst tentoongesteld. Nadat hij in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog ondergedoken had gezeten, richtte hij in 1945, samen met Hans Snoek en Hans van Norden de eerste jeugdballetgroep ter wereld op, het bekende Scapino Ballet. Met Van Norden en Theo Kurpershoek begon hij eind jaren veertig ook de Kunstschildersvereniging De Realisten, een modern-figuratieve groepering die zich afzette tegen de abstracte kunst van Cobra en Vrije Beelden. Zijn kunstzinnige uitingen werden zowel in eigen land als daarbuiten geëxposeerd. Hij was in 1952 medeoprichter van de Vereniging van Beoefenaars der Monumentale Kunsten. Wijnberg heeft talloze dichtbundels en romans geïllustreerd en/of van een omslagtekening voorzien. Voor de boeken van W.F.Hermans ontwierp hij omslagen, enkele onder het pseudoniem Montevino. Ook gaf Wijnberg de Literaire Reeks De Witte Olifant van uitgeverij G.A.van Oorschot een gezicht. Naast zijn werk als kunstenaar was Wijnberg vanaf 1958 redacteur beeldende kunst van het literaire tijdschrift Tirade, voerde hij van 1965 tot 1970 een kunsthandel en bekleedde hij later het eerste hoogleraarschap scenografie aan de Jan van Eyck Academie te Maastricht. Wijnberg kreeg de H.N.Werkmanprijs 1966 toegekend en in 2000 ontving hij de oeuvreprijs van het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst. Hij overleed op 87-jarige leeftijd in het Larense Rosa Spier Huis.
Referenties: Herengracht 615-617; Kalverstraat 183; Rokin 140

                                       

Willems, Suzanne (Marieke) (Gendringen, 1975) is beeldhouwer. Zij volgde haar opleiding architectonische vormgeving en monumentaal aan de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem. Tijdens haar opleiding won zij de eerste prijs in een prijsvraag met een ontwerp voor vijf leeuwen op zuilen, als poortwachters aan de invalswegen van Hengelo. Na haar opleiding werkte Willems van 1998 tot 2000 in de vakgroep tuin- en landschapsinrichting van de Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein, van 2001 tot 2003 in het Architectuurcafé in Arnhem, in 2002 in het Europees Keramisch Werkcentrum in Den Bosch, en in 2003 in bronsgieterij Beeldenstorm in Eindhoven.
Voor haar beelden in de openbare ruimte laat zij zich inspireren door de geschiedenis, de ruimtelijke situatie en de gebruikers van de plaats van bestemming, waardoor een plaatsgebonden ontwerp ontstaat. De materiaalkeuze is afhankelijk van de opdracht. Zo kunnen ook straatmeubilair en beplanting onderdeel zijn van het ontwerp. Haar werk is meestal figuratief met soms een humoristische en relativerende inslag.
Referenties: Jan Olphert Vaillantlaan 159

                                       

Wit, de, Jacob (Amsterdam, 1695–1754) was een van de belangrijkste 18de-eeuwse Nederlandse kunstschilders. De Wit is vooral bekend om zijn religieuze werk en de vele deur-, schoorsteen- en plafondstukken die hij maakte voor de huizen van de rijke handelaren in Amsterdam, maar ook voor de buitenplaatsen van de betreffende eigenaars.
De zwaar katholieke kunstenaar Jacob de Wit, geboren in de Jordaan en gedoopt in schuilkerk de Duif, was samen met Cornelis Troost een van de meest productieve en best betaalde schilders in Nederland in de achttiende eeuw. Zijn clientèle bestond uit de rijke Amsterdamse burgerij. In een barokke stijl à la Rubens en Van Dijck schilderde hij honderden doeken, zo'n tachtig plafondstukken en schoorsteenversieringen en maakte hij duizenden tekeningen. Jacob De Wit werd, naast de vele Rococo plafond-, deur- en schoorsteenstukken die hij vervaardigde in de huizen aan de Heren- en Keizersgracht, ook beroemd door zijn bedrieglijk echte beeldhouwwerken in olieverf in plaats van steen, zijn grisailles, die in de volksmond Witjes zijn gaan heten.
Zijn eerste schilderonderricht kreeg hij van Albert van Spiers, die bekendheid verwierf met het schilderen van decoratieschilderingen, plafond- deur- en schoorsteenstukken. Wellicht ontwikkelde De Wit dankzij hem zijn voorliefde voor deze tak van schilderkunst. Toen De Wit 13 jaar was, vertrok hij naar Antwerpen waar hij lessen volgde aan de Schilder-Akademie. Hier werd hij een groot bewonderaar van de Vlaamse schilders Peter Paul Rubens en Anthonie van Dijck.
Jacob de Wit keerde in 1715 terug in Amsterdam, waar hij al spoedig zijn eerste (portret)opdrachten kreeg. Om zijn talent te tonen legde hij zich steeds meer toe op historieschilderkunst; het schilderen van mythologische taferelen stond in hoger aanzien. In het werk van Jacob de Wit zijn duidelijk invloeden van Rubens en Van Dijck te zien, maar ook van Gerard de Lairesse, zijn directe voorloper.
De Wit vond in Amsterdam een mecenas in de persoon van Jacob Cromhout, een zeer vermogend koopman en kunstliefhebber. Voor Cromhout schilderde hij in 1717 zijn eerste plafond voor diens buitenhuis in de Beemster, dat hem al vrij snel beroemd maakte. Het bezorgde hem veel opdrachten. Als katholiek kreeg hij verschillende opdrachten om kerken te decoreren en altaarstukken te schilderen, onder andere de Mozes en Aaron Kerk te Amsterdam. Daarnaast decoreerde hij vele patriciërshuizen in Amsterdam, Den Haag, Haarlem en Rotterdam.
Het belangrijkste stuk uit zijn carrière is in de Vroedschapskamer van het Koninklijk Paleis van Amsterdam op de Dam bewaard gebleven. Het is een in 1737 gemaakt schilderij van 5 bij 12 meter waarin hij het bijbelse verhaal van Mozes en de 70 oudsten centraal stelde. Hij was heimelijk zo trots op de opdracht dat hij in het geniep twee zelfportretten tussen de menigte in het schilderij schilderde.
De schilder werd in 1741 eigenaar van Keizersgracht 383 en 385. Tot zijn overlijden in 1754 woonde en werkte hij in 385. In het achterhuis was zijn atelier.
De Wit was de grootste illusionist van Amsterdam. Zijn bedrog oefende hij uit in de vele plafondstukken die hij in Amsterdamse grachtenpanden schilderde, op zijn reis in Italië had hij afgekeken hoe het plafond met verf kon worden 'opengebroken' en zo lijken de geschilderde figuren in de hemel te hangen. Zo groot werd zijn roem dat de geschilderde marmerstukjes 'witjes' werden genoemd, naar de kleur, maar ook naar de kunstenaar.
Van Jacob de Wit zijn diverse plafondstukken bewaard gebleven, in veel gevallen zelfs op de originele plaats. In het Rijksmuseum is een plafondstuk van Jacob de Wit te zien: Apollo tronend op de wolken met Minerva en de negen muzen, afkomstig van Keizersgracht 401 uit ca.1730. In het Amsterdam Museum hangt het enige naakt dat van Jacob de Wit bekend is. Het paneel is afkomstig van Nieuwe Herengracht 99 en in opdracht gemaakt voor de bibliotheek van Isaäc de Pinto.
Plafondstukken van Jacob de Wit in Amsterdamse grachtenhuizen zijn te vinden in:
Herengracht 476. De rechter-achterkamer heeft een groot plafondstuk: Aurora en Diana / De Dageraad verdrijft de Nacht uit 1730. In de hoeken van het plafond zijn hoekstukken in grisaille ("witjes") aangebracht die tezamen de vier seizoenen uitbeelden. Verder bevat het plafond nog twee medaillons: een portret van Diana en van Apollo. Bij een restauratie in 2000 werd ontdekt dat het plafond in 1904 is ingebracht.
Herengracht 479. In de linker-voorkamer bevindt zich een groot plafondstuk van Jacob de Wit: De opneming van Callisto in de hemel uit 1731 (gesigneerd en gedateerd). In de hoeken van het plafond zijn vier hoekstukken in grisaille aangebracht die tezamen de vier seizoenen uitbeelden.
Referenties: Herengracht 462; Herengracht 476; Herengracht 479; Kalverstraat 58; Nieuwe Keizersgracht 58 ; Prins Hendrikkade 142

                                       

Witkamp, Ernst (1854-1897). Ernest Sigismund Witkamp was een Nederlandse schilder. HIj studeerde aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam als leerling van onder anderen August Allebé, Barend Wijnveld en Jacob Olie. Hij maakte studiereizen naar België, Frankrijk en Duitsland. In 1882 won hij de Willink van Collenprijs, een prijs voor jonge schilders.
Witkamp was bevriend met Nicolaas van der Waay met wie hij enige tijd een atelier deelde aan het Koningsplein. Witkamp, Van der Waay, Jan Hillebrand Wijsmuller, Carel Dake en een aantal anderen vormden samen het Gezelschap M.A.B. (genoemd naar Michelangelo Buonarroti). Hij was daarnaast (bestuurs)lid van Arti et Amicitiae in Amsterdam. Van 1894 tot aan zijn overlijden was Witkamp conservator van het Museum Fodor.
Referenties: Herengracht 500

                                       

Xaverij, Jan Baptist (1697-1742) was een uit Antwerpen afkomstige beeldhouwer, die zich in 1723 in Den Haag vestigde als hofbeeldhouwer van stadhouder Willem IV voor wie hij de in marmer gebeitelde borstbeelden van Willem IV en diens gemalin hakte. Jan Baptist kwam uit een Antwerpse beeldhouwersfamilie: hij was een zoon van Albert Xavery, oomzegger van Pieter Xavery en kleinzoon van Jeronimus Xavery, die allen beeldhouwer waren. Na door zijn vader te zijn opgeleid ging Xavery werken in Wenen en later in Italië. In 1725 werd hij als 'meester' toegelaten tot Confrerie Pictura. Xavery geldt als de belangrijkste 18e-eeuwse beeldhouwer van de Noordelijke Nederlanden. Hij vervaardigde vooral portretsculpturen in terracotta, ivoor, en marmer. Sommige werken van hem zijn nog te bewonderen, onder andere twee bustes in het Haagse Mauritshuis en de Sint-Petrusbasiliek in Boxmeer, maar ook het marmeren praalgraf van baron Van Friesheim te Heusden en van baron Van Welderen te Tiel. Verder vindt men proeven van zijn talent in het wit marmeren beeldhouwwerk onder het orgel in de grote kerk te Haarlem, de standbeelden Rechtvaardigheid en Voorzichtigheid op de voorgevel van het stadhuis te 's Gravenhage, het standbeeld van Mars op het voorplein van het kasteel te Breda. Tenslotte vervaardigde hij de graftombe van Menno, baron van Coehoorn, generaal der artillerie van de Verenigde Nederlanden, in de kerk van het dorp Wijkel en de graftombe voor de Friese edelman Sicco van Goslinga, grietman van Franekeradeel. Xavery trouwde met Maria Christine Robart, dochter van een goudsmid. Uit dit huwelijk werden Jacob en Frans Xavery geboren, die beiden kunstschilders werden.
Referenties: Herengracht 476

                                       

Zegveld, Peter is beeldend kunstenaar en theatermaker, geboren in 1951 in Den Haag en afgestudeerd aan de Koninklijke Academie Beeldende Kunsten te Den Haag. Al meer dan twintig jaar is zijn werkwijze uniek in het theater. Zijn voorstellingen zijn beeldend, zintuiglijk en filmisch. Zegveld maakt gebruik van natuurkundige principes; de werking van licht, lucht, geluid en zwaartekracht. Zowel in zijn theatervoorstellingen als zijn installaties. Door zijn enorme vrijheid en onconventionele houding wandelt Zegveld kriskras door diverse disciplines en laat hij de toeschouwer absurditeiten beleven en ontdekken. Naast zijn eigen voorstellingen voor theaters, talloze festivals en autonome beeldende kunst maakte hij onder andere voorstellingen voor Orkater en televisieseries voor de VPRO.
Referenties: Lastageweg 50

                                       

Zeldenrust, Leonardus Coenraad (Leo K.) (1905-1977) was een Nederlandse kunstenaar, die zich toelegde op het tekenen van oude, karakteristieke gebouwen. Hij publiceerde zijn werk in dagbladen en schreef daar achtergrondinformatie bij. Hij was ook actief als kunst-journalist. Na de Tweede Wereldoorlog heeft hij zijn werk gepubliceerd als beschrijvingen van wandelingen langs oude gebouwen, hofjes en dergelijke in steden als Den Haag, Leiden maar ook in Amsterdam. Hij maakte in ieder geval 53 tekeningen in Amsterdam. Hij signeerde zijn werk met Leo K.Zeldenrust. Zeldenrust werd geboren als tweede kind van de toen bekende musicus Henri Leonard Zeldenrust en zijn vrouw Justine Victorine Enthoven. Het gezin telde vier kinderen, waarvan Leo de enige zoon was. Zeldenrust volgde na de lagere school en de HBS een tekenopleiding op de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Den Haag. Hij trouwde in 1940 met Maria Carolina Martina Blok. Leo Zeldenrust behoorde, net als de rest van zijn familie, tot het Nederlands Israëlitisch kerkgenootschap. Leo overleefde, net als zijn twee jongere zussen de Tweede Wereldoorlog maar zijn ouders en oudste zus zijn in Auschwitz vermoord. (2023)
Referenties: Prinsengracht 337

                                       

Zembok Udo (1951) is een Frans-Duitse beeldend kunstenaar. Hij ontdekte van zijn interesse in de beeldende kunst op het Raabe Gymnasium. Udo studeert grafische kunsten aan de Universiteit voor Beeldende Kunsten in Braunschweig (1971-1973) en vervolgens schilderkunst bij Wilfried Ogilvie aan de Alanus University of Arts and Social Sciences in Bonn (1973-1976). Er volgen masterclasses bij de schilder Beppe Assenza in Basel. Aansluitend verblijft hij in Amsterdam waar hij vanaf 1976 experimenten met architecturale glasfusies bij Van Tetterode Glasobjektenfabriek uitvoert. In 1978 kwam hij in Frankrijk aan, het begin van zijn carrière als zelfstandig kunstenaar. Udo Zembok werkt sinds 1976 met transparante media. Hij ziet bijvoorbeeld glas niet alleen als fysiek medium, maar als iets meer - hij ziet het als een metafysische intermediair tussen mensen en hun ervaringen met kleur en licht. Gedurende zijn carrière heeft hij honderden stukken gemaakt, van kleinschalige ‘sculpturale schilderijen’ tot multimedia-installaties waarin zijn glaspanelen interageren met projectoren en audio-opnames, tot monumentale, site-specifieke, architecturale installaties. Wat Zembok doet, is verwant aan een filosofische zoektocht. Hij is op zoek naar een effect dat is geworteld in iets conceptueels, zelfs spiritueel. Hij wil een object creëren dat een ervaring voor kijkers materialiseert. Hij wil dingen maken die in staat zijn om momenten van contemplatie op gang te brengen die vluchtig en onverwacht zijn, en waarin kleur, licht en ruimte één kunnen worden. Zijn doorbraak kwam in de vorm van een werk genaamd Coeur II. Het stuk bestaat uit twee bolle rode muren die als haakjes naar elkaar zijn gericht, waardoor een ovulaire ruimte ontstaat waar kijkers doorheen kunnen lopen. Het zit direct op de grond en oefent zijn autoriteit uit als een zelfstandige vorm. Het krijgt de definitieve aanwezigheid van gelijkvormige iconische werken van Richard Serra. En toch bezit het ook de delicatesse en nuance van glas.
Tijdens zijn tijd als kunststudent werd zijn interesse voor transparante media gewekt. Hij wist dat hij werd geïnspireerd door de Amerikaanse kunstenaars van de kleurenveldbeweging, die de transcendente kwaliteiten van kleur nastreefden. Maar terwijl dergelijke schilders vaak pigmenten gebruikten, die naar ondoorzichtigheid neigen, bewonderde Zembok de transparante kwaliteiten van aquarelverf. Hij vond het leuk hoe elke opeenvolgende laag de kleuren van de vorige lagen doorlaat, alsof ze van onderaf verlicht waren. Hij vroeg zich af hoe hij diezelfde helderheid in een driedimensionale ruimte kon vangen. Glas, besefte hij, was het perfecte medium om mee te werken. Glas zorgt ervoor dat de kleuren erin worden geactiveerd door licht, waardoor de volledige kleurdiepte door het oog kan worden waargenomen. Hij realiseerde zich ook dat dit transparante medium een contemplatieve ruimte kon creëren, vergelijkbaar met die in een Rothko-schilderij, omdat glas in zekere zin kleur bevat; maar op een andere manier projecteert het kleur. Zembok realiseerde zich zelfs dat wanneer licht een met kleur doordrenkt glasvenster raakt, de kleur feitelijk het licht wordt en het licht de kleur - ze zijn onafscheidelijk. Al meer dan 40 jaar ontwikkelt Zembok dit eenvoudige idee, met vaak spectaculaire resultaten. Zijn meest bekende inspanningen waren op het gebied van architecturale openbare kunstinstallaties. Hij heeft monumentale werken gemaakt voor openbare gebouwen, kathedralen en bedrijfskantoren. Hij heeft ook veel sculpturale stukken gemaakt die in gebouwen zijn geïnstalleerd, zoals de glazen wand die hij maakte voor installatie in de kathedraal van Chartres.
Referenties: Bijlmerplein 888

                                       

Zijlstra, Ger (1943-) Hij volgde zijn opleiding bij de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (Den Haag) en van 1965 t0t 1968 aan de Rijksakademie van beeldende kunsten (Amsterdam). Hij was van 1973 tot 1996 docent beeldhouwkunde aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. De kunstenaar liet zich aan het begin van zijn carrière inspireren door de beeldhouwkunst van Henry Moore, maar in de loop der jaren is zijn werk steeds gestileerder geworden, met combinaties van steen en staal. Later is voor hem archeologie een inspiratiebron geworden. Zijn beelden lijken op opgegraven prehistorische gereedschappen, zoals bijlen. Gerrit Zijlstra is amateur-archeoloog.
Referenties: Hoogoord

                                       

Zweerus, Hendrik Johannes Martin (Henk) (1920-2005). Henk Zweerus studeerde in Amsterdam aan de Rijksacademie voor beeldende kunsten onder Jan Bronner (1939-1944). In de laatste oorlogswinter heeft Zweerus ondergedoken gezeten in Bergen. In 1948 trouwde hij met de kunstenares Hedwig Weber (1922–1987) die hij aan de Rijksacademie had leren kennen. Van 1950 tot 1955 was hij docent verbonden aan de kunstacademie (AKI) in Enschede met mededocenten als Aldo van Eyck, Joop Hardy, Wim Brusse en Jan Rietveld. Hij gaf les aan onder anderen Jan Kip en Gerard van der Leeden. In 1962 verhuisde het kunstenaarsechtpaar naar Delft, waar Henk Zweerus Oswald Wenckebach opvolgde als lector vormstudie en driedimensionaal ontwerpen aan de Technische Hogeschool. Zweerus bleef tot 1982 aan de school verbonden. Hij bepaalde, samen met de door hem aangetrokken Jacques van Rhijn en Jaap Meijer, in deze tijd het gezicht van deze studie. Op de faculteit had hij een atelier waar een zeventigtal, half manshoge beelden, betonstauettes, op het snijvlak van sculptuur en architectuur, ontstonden. Door zijn langdurig docentschap aan de Technische Hogeschool heeft Henk Zweerus nauwelijks beeldhouwopdrachten uitgevoerd. Het is daarom opmerkelijk dat Amsterdam drie werken van hem bezit. In Amsterdam zijn zichtbaar ‘Horizontale compositie’ (Leidsebosje), ‘Verticale compositie’ (Valeriusplein) en een gevelbeeld ‘Straalcompositie’ aan de telefooncentrale in Osdorp. Een aantal van zijn beelden bevindt zich tegenwoordig Museum de Fundatie. Het Rijksmuseum heeft tekeningen van hem. De nalatenschap van het echtpaar Zweerus is in een stichting ondergebracht en bevat een omvangrijke collectie tekeningen en beeldhouwwerken. Het paar woonde van 1969 tot 1978 in Bergen en verhuisde toen naar Oosterbeek.
Referenties: Valeriusplein